Jano van Gool

In de Pers

Montere Weemoed II, met Thomas Verbogt & Beatrice van der Poel - Gezien op 2 maart 2022, OBA Theaterzaal, Amsterdam  ... - Kester Freriks in: Theaterkrant lees meer
The Tree of Life. Soeben ausgelesen: Thomas Verbogt – „Wenn der Winter vorbei ist“ (2020) - Keine 100 Seiten und auch keine 50 Seiten, nein genau eine einzige Seite brauchte es.... - David Wonschewski in:  lees meer
Nieuwe roman van Thomas Verbogt, een wrokloze boomer - Thomas Verbogt zoekt naar manieren om van het leven te houden en er zin aan te geven.... - Rob Schouten in: Trouw lees meer

Recent

Er zijn nog geen toneelstukken toegevoegd

Make-up

Mijn werkkamer is in het souterrain. De ramen aan de voorkant zijn klein, aan de achterkant groot. Daar staat mijn bureau. Ik kijk uit op een binnenplaatsje, wit betegeld, veel planten, begrensd door een muur in een kleur waarvan ik de naam niet ken, Italiaans, zandkleurig.
Rechts tegenover me is de deur van het souterrain van de buren die om de hoek wonen, een dubbele deur met glas erin. Op het binnenplaatsje gebeurt niets. Vind ik prettig. Daardoor kan ik de gebeurtenissen in mijn hoofd beter meemaken. Soms landt er een vogel die even in de planten rommelt. Verder niets. Tot voor kort. Achter de deur rechts tegenover me voltrok zich de afgelopen maanden een verbouwing, geen hinderlijke, weinig lawaai, maar toch. Ik vroeg me af of het binnenplaatsje anders zou worden.
Nu woont er iemand. Een vrouw of een meisje. Dat weet ik omdat ik af en toe haar arm zie. Tegen de binnenkant van de deur staat blijkbaar een spiegel. Ik zie die arm met make-up in de weer. Soms neem ik dat gewoon waar, omdat een deel van mijn werk eruit bestaat dat ik voor me uit staar. Dan lijk ik niets te doen, maar het tegendeel is het geval.
Tijdens dat staren zie ik dus soms die arm die lang bezig is met make-up. Misschien ontstaat er een kunstwerk. 
Eergisterochtend zag ik ineens haar gezicht, gedeelte ervan, haar ogen, flard blond haar. Toevallig staarde ik naar buiten. Een seconde of twee keken we elkaar aan. Toen waren haar ogen weer weg. Ik wachtte op de arm, maar die kwam niet. Gisterochtend ook niet. Misschien is ze geschrokken. Misschien dacht ze: een gluurder! Of ik haar op straat tegenkom, weet ik niet, ik ken haar niet. 
Ik ben nu niet buiten, maar merk dat ik al verontschuldigend kijk.