Hier om de hoek is een school voor jonge leerplichtigen. Om de andere hoek ook een. Gisterochtend was het verfrissend die kinderen, vaak in gezelschap van een ouder, weer op weg te zien. Ze zagen er allemaal vrolijk en daadkrachtig uit. Verwachtingsvol ook. In de stemming van de ouders jubelde opluchting. Was een beetje alsof er een nieuwe tijd begon. De zon scheen, maar er waaide ook wat regen doorheen. Kermis in de hel, zo heet dat.
Is niet helemaal duidelijk wanneer Het Nieuwe Normaal echt begonnen is. Het Oude Normaal lijkt ver weg, terwijl het toch niet eens zo lang geleden gangbaar was. Ik heb de indruk dat we ons tussen het ene en het andere Normaal bevinden, zoekend naar een weg, zoekend naar een houding. Het Tussennormaal
Paar weken geleden moest ik bij mijn huisarts zijn. Was best ingewikkeld het bezoek tot stand te brengen, maar dat snapte ik wel. Toen ik mocht komen, kreeg ik instructies: “Meteen na binnenkomst zie je een krukje. Daarop ligt een mondkapje. Dat doe je om. Dan ga je in de wachtkamer zitten.” Helder. Alles was zoals aangekondigd, krukje, mondkapje, lege wachtkamer. Je voelt je dan even onderdeel van een geoliede machine. Mijn huisarts kwam me halen. Ze had ook een mondkapje om en een witte jas aan. Daarin zag ik haar voor het eerst.
Begin deze week dacht ik nog: misschien moet alles er maar af. Mijn haar in dit geval. Als het bij mij iets langer is dan, ja dan wat? zeggen sommige mensen dat ik `een ouwe hippie’ ben. Tegen vrienden die even oud zijn als ik en ook dat soort haar hebben, wordt het nooit gezegd. Zit ‘m dus niet alleen in het haar, zal mijn hele uitstraling zijn. Of ik het lastig vind, weet ik niet. Destijds was ik te jong om een echte hippie te zijn, maar misschien heb ik dat later ingehaald.
Het is erg onbelangrijk, maar tegen sommige dingen zie ik een beetje op als ze weer mogen. Dat je dan ook moet. Terrassen bijvoorbeeld. Ik houd alleen maar van kleine, stille terrassen, maar die waren er niet of nauwelijks in Nederland en zullen er in de nieuwe tijd natuurlijk helemaal niet komen, want als ik het goed begrijp zit íedereen naar een terras te snákken.
Voor de allerliefste mama van de hele wereld. Ik hoorde of las het deze dagen. Ging over een cadeau. Voor Moederdag. Natuurlijk moeten we winkeliers die dingen voor Moederdag verkopen, het allerbeste gunnen, en moeders die die krijgen ook. Maar ik kan niet tegen dat `allerliefste mama’, terwijl de meeste moeders dat ongetwijfeld zijn. De mijne ook, ook al leeft ze niet meer, maar ik verdroeg het nauwelijks als een ander dat namens mij zei.
Begin jaren zeventig las ik het boek Angst voor vrijheid van de psycholoog Erich Fromm, in Duitsland geboren, later Amerikaan geworden. Iedereen in mijn omgeving las het, een helder geschreven, maar ook complex boek, de titel zegt genoeg. Het was zo’n boek waarin je veel onderstreepte. Ik herinner me dat ik een uitroepteken plaatste bij de opmerking dat je pas weet wat vrijheid is als je niet vrij bent geweest. Misschien formuleerde Fromm het anders, maar zo was het ongeveer.
Hoe lang is het geleden dat ik wist wat het was, Dodenherdenking? In mijn vroege kindertijd was de oorlog nog niet zo lang voorbij. Ik hoorde mijn ouders erover praten, met elkaar, met hun vrienden, met familie. Het was heel ver van me weg, ik wist het zeker.
Graag had ik het anders gezien, maar ik vind huidhonger een erg lelijk woord, zo lelijk dat ik me bijna een beetje schaam als ik het hoor. Deze week zag ik een indrukwekkende documentaire over coronapatiënten. Een man kwam na een intense periode in het ziekenhuis weer thuis, bekaf en gedesoriënteerd, en zijn vrouw zei: “Ik heb toch zó’n huidhonger!” Het was hartstikke goed bedoeld en ook begrijpelijk, want ze wilde haar man weer vasthouden.
Er zijn vast mensen die het op de Dag van de Arbeid niet over funshoppen willen hebben, maar ja, de premier begon erover. Dat de teugels misschien iets losser lijken, maar dat we alsjeblieft niet meteen moeten gaan funshoppen. Hij kent zijn pappenheimers: als je even niet oplet, gaan we grenzen opzoeken en is het funshoppen geblazen. Verbieden vindt hij te kinderachtig, maar het liefst zou hij het wel doen. Hij zal zich echter afvragen waar je blijft als je het als premier van een land in nood over funshoppen moet hebben,