Soms zie ik op het schermpje van mijn telefoontje dat de beller afkomstig is uit Singapore of de Filippijnen en neem ik niet op. Raar woord inmiddels: opnemen. Ik zeg het anders: ik ga het gesprek niet aan. Ik vraag me wel af of er op dat moment iemand die ik ken in Singapore is of op de Filippijnen (7107 eilanden), maar wat overheerst is de gedachte dat ik hier met linke soep te maken heb. Terwijl ik toch een goedgelovig persoon ben en veel te snel denk dat iemand het beste met me voor heeft.
Mijn moeder zei vaak, misschien wel iedere keer als ik haar bezocht: “Wat kunnen ze toch veel, hè jongen.” Meestal ging het dan om iets nieuws, een voorziening als de eerste draagbare telefoon of, later, de TomTom. Of als mijn zusje via internet eten bestelde: “Dus jij toetst dat hier in en dat zien ze dan daar.” Mijn moeder was heus niet achterlijk, ze verwonderde zich graag met volle teugen, weinig was vanzelfsprekend. Heb ik van haar overgenomen.
Toen ik laatst schreef over mijn weerzin tegen het hárd eten van een appel in een stille treincoupé of het geritsel en geknisper van snoep- of broodzakjes, was ik even kwijt dat er een woord voor was: misofonie, wat haten van geluid betekent. Ik las er een artikel over en snapte al na een paar zinnen dat ik daar niet onder lijd. Ik kan heel goed tegen de meeste geluiden. Sommige tergen me.
De supermarkt mijd ik dus zoveel mogelijk, maar op zaterdag ben ik er meestal, even. Heeft te maken met iets wat alleen daar te krijgen is. Koop ik dan voor de hele week. De zaterdagochtend kent meer rituelen, dit is er een van.
Eergisteren, op verkiezingsdag, zat ik ‘s avonds laat in de auto en natuurlijk volgde ik via de autoradio de stand van het land dat steeds meer aan landschap wordt waarin je niet weet welke kant je op moet kijken. Overal is immers iets te zien dat je aandacht trekt. Heeft voor- en nadelen, maar dat heeft bijna alles. Ik vind het altijd interessant lijsttrekkers te horen die er niet al te best voor staan, maar net doen alsof dat juist goed is, sterker nog alsof er toch sprake is van winst.
Een zonnetje is net niet voldoende. Dat zeiden ze gisteren al vroeg op de radio: dat er een zonnetje zou zijn. De lente is begonnen, je moet zonder jas naar het stembureau kunnen lopen, met dat mooie lentelied van Anouk in je hoofd. Maar dus net niet.
Gisteren was ik niet vergeten dat het De Internationale Dag van het Geluk was. Stond zelfs in mijn agenda. Toen ik zondag de nieuwe week bestudeerde, zag ik het al en ik voelde lichte spanning, want wat te doen? Ik las dat er bedrijven zijn die een medewerker in dienst hebben voor het werkgeluk van de collega’s. Woord was nieuw voor me, werkgeluk. Dacht ik gisteren even over na, want dat is het minste dat je kunt doen op De Internationale Dag van het Geluk.
Ja, wat wil ik van de gemeente? Wat wil de gemeente van mij? Heeft alles met elkaar te maken. Zelden was ik zo’n zwevende kiezer. Soms kijk ik mezelf na, terwijl ik zweef, het centrum van de stad uit, over de buitenwijken, over de weilanden en de bossen, en even voel ik het zachte verlangen het zo maar te houden.
Regelmatig voel ik het voornemen wat zorgvuldiger `ergens in te gaan staan’ – die uitdrukking gebruik ik nooit, maar is er nu ineens, wat waarschijnlijk komt omdat ik iets aansnijd waarmee ik slecht uit de voeten kan. Natuurlijk op de eerste dag van het jaar wanneer ik door de vroege ochtend loop. Dan denk ik: ik ga alles anders aanpakken. Dat `alles’ vind ik een paar minuten later veel te veel en dan beperk ik me tot: ik ga véél anders aanpakken. En een paar minuten later vraag ik me af: wát dan?