Komt er snel weer een Nationale Week Zonder Iets? De Nationale Week Zonder Vlees zit er bijna op en zal waarschijnlijk binnenkort geëvalueerd worden (door wie? En wat dan?). Tijdens een troebele dagdroom stelde ik me voor dat ik ineens zitting had in de commissie die bepaalde wat er Zonder moest in een nieuwe Nationale Week en dat ik een lijstje paraat moest hebben. De orde van de dag wekte me uit die dagdroom, maar dat lijst bleef even hangen.
Nog steeds gedraag ik me niet diep verwijtbaar in de Week Zonder Vlees. Alleen iedere dag een kop kippenbouillon. Had ik me normaal niet in me hoofd gehaald, maar ik ziek nog steeds een griepje uit en moet aansterken. Met dat laatste heb ik nauwelijks ervaring, maar weet alleen dat kippenbouillon heilzaam is. Troostrijk ook, maar daar moet je het niet over hebben in de Week Zonder Vlees, althans niet wanneer het om kippenbouillon gaat. Als zo’n week lukt, ja, dát is troostrijk.
“Dat is dan 22,20. Heb je er misschien 2,20 bij. O ja, goed zo. Fantastisch. Uit de kunst. Dan geef ik u…” Dat soort tekstjes gaan we missen. Contant geld wordt ouderwets. We betalen alles pinnend, steeds meer. Begrijpelijk, maar ook jammer. Het hééft wat, in je zakken naar biljetten en muntstukken zoeken en dan blij zijn dat je het bedrag bij elkaar krijgt. Je weet bovendien van tevoren wat er aan de hand is: als je zakken leeg zijn, zijn ze leeg.
Wilde ik net zeggen dat ik de Nationale Week Zonder Vlees uiterst serieus neem en besef ik –klapje met de vlakke hand op het voorhoofd!- dat ik gisteren kippenbouillon heb gedronken en dat vandaag weer doe, want ben een griepje aan het uitzieken en moet aansterken. Daarom eet ik bijna niets, maar kippenbouillon gaat net. Dan ben je dus tóch vlezig bezig, iets minder hevig dan wanneer je je tanden in een biefstuk zet, maar toch.
Soms moet je niet ergens over beginnen, het is het lot tarten, of erger nog de duivel verzoeken. Kort geleden schreef ik hier over uitzieken en inzieken en daartussenin gewoon ziek zijn, voor zoverre ziek zijn gewoon is. Nou, dat krijg ik terug, zoals dat heet. Het is verder niet zo belangrijk, maar ik dacht wel: ik had mijn mond moeten houden.
Moestuintjes! Ineens waren ze er weer bij Albert Heijn. Misschien eerder, maar vorige week was ik niet de hele tijd met mijn gedachten bij het dagelijks leven. Zaterdagochtend wel. Ik was vrij vroeg in de supermarkt, want wilde nog iets aan de dag hebben. Terwijl ik met mijn winkelwagentje in de korte rij bij de kassa sta, hoor ik de caissière vragen aan een man aan wie goed te zien is dat je die niets moet vragen: “Wilt u moestuitjes?” De man maakt een wegwerpgebaar.
Een vervelend woord in de Nederlandse taal is `eigenlijk’. Het wordt te vaak uitgesproken en meestal geeft het ook aanleiding te vragen: ja, wat bedoel je nu? Voorbeeldje: Ik heb eigenlijk geen zin. Ik denk dat iedereen dat dikwijls zal zeggen. Let maar eens op. Als het vaker dan een keer of drie per dag is, moet je je afvragen of er iets mis is in je leven.
Weer een ijsdag vandaag! Werd gisterochtend al beloofd. Ik hoorde het in alle vroegte op de radio terwijl de verwarming traag en nukkig in bedrijf kwam en ik met mijn gevoelstemperatuur in de weer was. Is die er ook in de zomer, die gevoelstemperatuur? De kou heeft Siberische proporties aangenomen. Ik kan van overdrijvingen houden en hoor het graag. Ook hebben ze het op de radio over gesprongen waterleidingen en ijsplaten. Ik kijk uit het raam, het is nog stil op straat en ik kan de kou zíen, wat alleen is mogelijk bij Siberische proporties.
In een actualiteitenprogramma zag ik een vriendelijke vrouw over de poepbacterie spreken. Eerste keer in mijn leven dat ik het woord opschrijf: poepbacterie – nu dus voor de tweede keer. Ze sprak met zachte stem alsof de poepbacterie er ook niets aan kon doen dat hij poepbacterie was. Ze had het over een tafel waarop een baby een schone luier had gekregen en de volgende ochtend iemand een broodje pindakaas smeerde. De vrouw keek nonchalant terwijl ze dat zei, niet wetend dat bijvoorbeeld ik alles heel sterk met elkaar verbond, de luier en het broodje pindakaas.
Een vriend belt op en vraagt of hij wat mag zeggen. Ik zeg dat het mag. Nou, het gaat over mijn column van gisteren. Dat ik de deur van binnen met een paar sloten afsluit en als er dan iemand onverwacht belt, ik eerst met die sloten moet rommelen voordat de deur open kan en dat dit allemaal lang duurt. “Ik wil alleen maar even zeggen dat je nu over de streep bent.” Ik vraag welke streep. “Je begint nu echt oud te worden,” zegt hij. Daarna hebben we het weer over vrolijke dingen.