Hoe de constructie heet, ben ik kwijt. Ik heb het over vuurwerk. In het Journaal zag ik dat er iets nieuws bedacht was: je kon vuurwerk met elkaar verbinden, zodat je maar één lont hoefde aan te steken voor een heleboel sensatie.
Pas gisterochtend zette ik de radio aan om me weer op de wereld aan te sluiten. Kerstavond en eerste kerstdag was ik ver weg van het nieuws. Het hoefde even niet. Misschien is die instelling niet goed, omdat je dan je ogen sluit voor de werkelijkheid. Maar soms wil ik dat, mijn ogen voor de werkelijkheid sluiten. Volgens mij heeft dat ook nut, ook al kan ik dat nu niet omschrijven.
Op de radio hoorde ik al een paar keer een winkelier zeggen morgen en overmorgen `een gekkenhuis’ te verwachten. Dat richten we met ons allen aan, want we moeten tot het laatste moment boodschappen doen, en niet zo’n beetje ook. Velen van ons zijn zelfs in lichte paniek.
Mijn zusjes die een beetje jonger zijn dan ik, zullen hem waarschijnlijk niet kennen: Toby Rix, vorige week overleden, 97 jaar oud. Hij was vooral bekend van het instrument dat de Toeterix heet, een installatie van toeters. Zijn omgang met dit instrument was komisch. Ik heb hem misschien een of twee keer gezien op de Nederlandse televisie, maar onthield altijd wie hij was en wat hij deed. Niet dat ik het erg goed vond, maar wel ontzettend sympathiek.
Tegenover me in de trein zitten twee jonge vrouwen die een kerstpakket op schoot hebben, verpakt in goudkeurig papier. Ze houden het kerstpakket vast zoals het hoort, alsof ze willen voorkomen dat iemand het van hen afpakt. Ze zien er vrolijk uit, wat misschien komt door het kerstpakket. De inhoud ervan kennen ze waarschijnlijk nog niet en ze maken het uiteraard nog niet in de trein open. Nee, dat is iets voor thuis.
Nooit is het Woord van het Jaar een mooi woord en het staat altijd voor iets wat náár is. Dit jaar: appongeluk. Twee andere woorden waren ook in de race: fipronilei en regenboogtaal. In het laatste zit nog een beetje poëzie, maar ja, de betekenis is dat het hier om genderneutrale taal gaat en die taal zit me vaag dwars.
In Den Haag kwam ik een man tegen in wie ik een jongen herkende die bij mij op school zat, inmiddels alweer een tijdje geleden. Hij had iets meer lichaam gekregen, maar straalde de makkelijke vrolijkheid uit die hij toen ook al had. We maakten een praatje voor een gebouw waarop in grote, kordate letters zijn naam stond, een stuk of tien verdiepingen. Ik knikte er met ontzag naar en hij zei: “Ja, een leuke toko.” En hij voegde eraan toe: “Maar jij doet het toch ook heel leuk.” Twee keer `leuk’ zo snel achter elkaar vind ik altijd wat veel.
Waar ik vanaf moet: ik weet iets, maar dan wil ik tóch nog zeker weten of het waar is wat ik weet. Zaterdag moet ik per trein van Amsterdam naar Nijmegen, een traject dat in het weekend altijd moeilijk is. Komt door reparaties. Ik probeer daar begrip voor te hebben. Thuis kijk ik na hoe ik het snelst in Nijmegen kan komen. Als ik via Utrecht ga, moet ik een tijdje met de bus, en dat spreekt me nooit zo aan. Via Den Bosch dus, prima.
Als de postpakketbezorger een pakje wil bezorgen en je bent er niet, zijn er twee mogelijkheden: hij geeft het pakje bij de buren af en met die mogelijkheid ben ik vertrouwd. De band met de mensen met wie je een straat deelt, wordt er sterker door.