Hoe lang is het geleden dat de melkboer aan de deur kwam? Ik maak hier echt geen nostalgische vraag van (ik houd niet van nostalgie), maar lees dat hij in Engeland aan het terugkeren is, de melkboer dus. Of melkboerin. Engeland is niet ver weg en er wonen daar in hoofdzaak behoudende mensen, dus er is hoop voor Nederland. Een melkboer of melkboerin in ons leven doet ons vast goed. Hoe dan ook: een toevoeging. Dat ik dit zo blij beweer komt natuurlijk ook door de prettige herinneringen.
Je weet niet altijd hoe je kijkt en ook niet wat je bedoelt met hoe je kijkt. Er kunnen onbewuste krachten aan het werk zijn. Het overkomt je. De verschrikkelijke vraag “Is er iets?” kan daar het gevolg van zijn. Als je dan vraagt “Hoezo?” zegt de ander “Nou, je kijkt zo…” De zin wordt niet afgemaakt, maar er is duidelijk wat met je manier van kijken. Je doet iets wat opvalt zonder dat je dat in de gaten hebt.
Overconcentratie is nooit goed. Woord zegt het al, het is méér dan concentratie. En sterke concentratie is voldoende. Hoeft niet nog iets bij. Door overconcentratie ging er bij mij al veel mis. Ik ben op weg naar een belangrijk gesprek en iemand drukt me op het hart: “Je gaat toch wel zeggen dat…” en dan komt er iets wat ik écht moet gaan zeggen, iets wat ik écht niet mag vergeten, anders kan ik dat gesprek net zo goed niet gaan voeren. Daar denk ik dus aan, en niet zo’n beetje ook, waardoor dat hele gesprek zacht uit elkaar spat en vervolgens suf verschrompelt.
Rond half negen is er iedere werkdag op radio 1 een stelling waarop luisteraars later in de ochtend mogen reageren. Gisterochtend was die stelling: Ruud Lubbers is de beste premier die Nederland ooit heeft gehad. Ik mobiliseerde onmiddellijk al mijn historisch besef, maar keek glazig voor me uit. Niet omdat ik het tegendeel vond, maar er schoten me nogal wat premiers te binnen en bij een paar kon ik snel imponerende kwaliteiten bedenken.
Het laatste dat we van Halbe Zijlstra zelf hoorden, was dat hij een glas wijn met zijn vrouw ging drinken. De orde van de dag is inmiddels weer een andere dan die toen hij dat zei. Misschien is hij nog steeds met wijn in de weer, maar wij zijn al bezig met hem zacht te vergeten, want zo gaat dat met politici. Over een jaar vragen we ons hardop af: “Wat was er ook alweer met die Zijlstra?”
Over mijn avonturen in een zorginstelling heb ik het liever niet, maar soms moet het, zoals nu, want het is Valentijnsdag. Als je computer matig functioneert, traag is, moet je die uitzetten en daarna weer aan. Helpt meestal. Zoiets moest er gisteren met mijn hart gebeuren. ”Uw hart krijgt een klapje,” zei de verpleegkundige die me voorbereidde op de gang van zaken. Ze zag dat ik nadacht over dat klapje, en voegde eraan toe: “Soms is één voldoende. We mogen er drie geven.”
Wie mij kent, weet dat ik nooit zal zeggen dat vroeger alles beter was. Ook niet iets minder dan alles. Nee zeg. Vroeger bestaat nauwelijks. Ja, in herinneringen, maar als je je iets sterk herinnert, gebeurt het nu weer, misschien niet zo als toen, maar in ieder geval in je hoofd. Het gaat niet helemaal op wat ik nu schrijf, beetje kort door de bocht, maar toch beleef ik het zo min of meer.
Veel van de Winterspelen volg ik via de radio. Omdat ik me voorstel wat ik niet zie, volg ik het allemaal intenser en zie ik het dus wel degelijk, want mijn verbeeldingskracht draait op volle toeren. Voor de race van Sven Kramer gisterochtend, onze tijd, zette ik wel de televisie aan, want dat kan ik dan weer niet voor me zien zonder dat ik het zie.
Gisterochtend zag ik al vroeg een kok op televisie. Een Nederlandse kok die in een schraal verlichte en sobere keuken in Pyeongchang stond. Hij keek bedrukt in de camera en sprak over bitterballen. Hij noemde bitterballen `een emotioneel product’. Hij maakte er tijdens de Winterspelen 1200 per dag, maar dat kon hij aan. Hij herhaalde het: een emotioneel product. Even leek het alsof hij daadwerkelijk door emoties overmand werd, maar hij hield zich in.
De verpleegkundige heeft een gezellig Brabant accent. We lopen samen naar de ruimte waar wat rond mijn hart wordt onderzocht. Hij vraag of ik weet waarvoor ik kom. Ik zeg dat ik dat weet. Hij vraagt: “Waarvoor komt u dan?” Waarschijnlijk moet hij dat vragen, want misschien zijn er mensen die daar geen idee van hebben of iets volstrekt anders verwachten. Ik zeg waarvoor ik kom. De verpleegkundige complimenteert me.