Bekend tafereel in onze supermarkten: man of vrouw met een vuilniszak vol blikjes voor de statiegeldmachine, soms twee vuilniszakken. Tafereel heeft een dreigend onverstoorbare uitstraling. De gang van zaken verdraagt geen communicatie, er is geen ruimte voor de vraag: “Duurt het nog lang?” Een vraag die in alle omstandigheden geestdodend is.
Wist niet dat Wij houden van Oranje door Hans van Hemert, maandag overleden, was geschreven. Ja, André Hazes zingt het, maar ik dacht dat hij het ook schreef, in ieder geval de tekst. De zin `Wij houden van Oranje om zijn daden en zijn doen’ vind ik een typische Hazes-zin. Hij permitteerde zich veel in zijn teksten, wat niet erg is, want zijn vertolking was altijd meeslepend. Dat zeg ik, terwijl ik geen enorme fan ben.
Eerste aan wie ik denk: Natasja Froger! Maar nu sla ik een paar stappen over. Ik moet beginnen bij verkeersminister Barry Madlener, die niet alleen wil dat onze auto’s lekker over de snelwegen kunnen jakkeren, maar ook dat alle fietsers een helm dragen. Niet alleen fietsers die op een elektrische of fatbike zitten.
Zeker weten doe ik het niet, maar ik denk dat ik het in mijn puberteit ontwikkelde: als iets waar is maak je het nog meer waar door erover te praten. Voorbeeld: als het weer eens uit was met een meisje en ik gezelschap van mijn vrienden nogal stilletjes was, vroegen die: “Is er iets?” Heb ik altijd een van de ergste vragen van erge vragen gevonden: “Is er iets?” Er is áltijd wat! Maar je hoeft niet per se te zeggen wat dat is. Je hebt er last van en alle woorden ervoor maken het nog lastiger. Ik geloof dat ik het nog steeds heb.
We doen veel `voor de zekerheid’. Ik ook. Daarom zocht ik gisteren minstens een uur naar de plek waar ik mijn zoveelste coronaprik ging halen, een kolossaal bijna leeg kantoorgebouw waarin op de begane grond een priklocatie was ingericht, één beknopte ruimte waar alles dicht op elkaar gebeurde, aanmelding, administratie, wachten, prik (één mevrouw die dat deed), even blijven zitten, stempeltje halen voor in het gele boekje. Het geheel deed denken aan een medisch wijkcentrum in het communistische Oostblok voor de val van de Muur.
Voor het eerst zit ik met een compliment in mijn maag. Het begint voor een open brug. Ik sta daar op mijn fiets te wachten tot die weer dichtgaat. Naast me staat een sportieve tomaatkleurige auto waarin een man zit die het raampje aan mijn kant naar beneden laat zakken. Hij buigt zich daarheen en roept naar me: “Alles goed?”
Er zijn verschillende redenen waarom je als reiziger de trein onverwacht moet verlaten. Er wordt bijvoorbeeld omgeroepen: “Beste reizigers, deze trein wordt opgeheven. Wilt u de trein dan ook verlaten en denk daarbij aan uw eigendommen.” Soms wordt dat laatste anders gezegd: “Uw persoonlijke eigendommen.” Klinkt gewichtig, maar is onzin, want `uw eigendommen’ zijn al persoonlijke eigendommen. Verder niet erg, maar daaraan loop ik dus te denken bij het verlaten van de trein, ver weg van mijn bestemming.
Vandaag zou mijn moeder 99 zijn geworden. Ze was al een eind op weg, maar in het jaar van haar 92ste vertrok ze naar de andere kant, op een vroege, zonnige ochtend in april. Toch heeft deze dag nog steeds een betekenis die zich moeilijk laat omschrijven. In ons gezin was haar verjaardag de eerste. Die van mijn vader was in november, de mijne in de december, die van mijn twee zusjes in januari en februari.
Om alert te blijven probeer ik nooit ding tegen een ding te zeggen, maar hoe het heet. Soms weet je dat echter niet. Voorbeeld. Bij een benzinestation wil ik tanken en ik stop bij een pomp waar ik met mijn betaalpas moet betalen. Die wordt echter niet geaccepteerd door de pomp. Weet niet waarom. Eerder op de dag heb ik er van alles mee betaald. Ik rijd naar de pomp ervoor. Die doet het niet, er komt geen benzine uit de slang. Dan zie ik een ding staan waarvan ik dus niet weet hoe het heet.