In de Pers
Recent
Er zijn nog geen toneelstukken toegevoegd
Fraai gedenkt Thomas Verbogt zijn schrijvende vriend Frans Kusters
De literaire entree van Frans Kusters, die vorig jaar op 63-jarige leeftijd overleed, was veelbelovend. In 1973 kreeg hij de Reina Prinsen Geerligsprijs en oogstte zijn eerste boek, De reis naar Brabant, vrijwel louter lof. Maar Kusters bleef een writer's writer: trouw uitgegeven, geliefd bij een select gezelschap. Brede bekendheid viel hem nooit ten deel.
Lag het aan zijn genre, het korte verhaal? Was het zijn excentrische woonplaats (hij vertrok nooit uit Nijmegen)? Of was het Kusters' stijl? Geen baanbrekende teksten, maar bedachtzame, wat gedistantieeerde verhalen, die zich vaak surrealistisch tegen luidruchtigheid en de waan van de dag verzetten. Kusters was van de zachte krachten.
Zijn hele schrijversleven was Kusters bevriend met Thomas Verbogt, die uit Nijmegen vertrok en via omwegen in Amsterdam terechtkwam. Kusters' overlijden was voor Verbogt aanleiding om op papier te zetten wat deze intense band van ruim veertig jaar betekende. En zo verscheen op 20 november, een jaar na het overlijden van Kusters, Het eerste licht boven de stad. In ruim honderd pagina's maakt Verbogt de tedere balans op van een vriendschap, gevolgd door een keuze uit Kusters' werk. Knap is dat dit portret, in alle opzichten van dichtbij geschilderd, nergens klef of te persoonlijk wordt. Het is het verhaal van twee schrijvers, die beiden literair een eigen kant op groeien, maar verbonden blijven in het verlangen zich te wijden aan 'Het Ware Werk', aan literatuur die deugt.
Verbogt veroorlooft zich literaire vrijheden. Zo beschrijft hij de eerste cruciale ontmoeting ergens in de zomer van 1971 bij de jonge Kusters thuis. Die leest een verhaal van Borges voor: 'Wat zal er met mij sterven wanneer ik kom te sterven?' Later in het boek blijkt dit niet de echte eerste ontmoeting te zijn. Maar duidelijk is waarom de Borges-passage vooraan geplaatst moest: het is deze vraag die Verbogt al schrijvende onderzoekt.
En dan dat 'Ware Werk', waaraan ze zich zouden wijden. Uiteraard is de formulering ironisch: zeker Kusters was niet van de Grote Woorden. Verbogt wijdt een van de mooiste passages aan de kwestie wat Kusters' oeuvre zo weerbarstig maakte voor veel lezers. 'Ik probeer me af te vragen wat er moeilijk aan is, maar kom nauwelijks aan die vraag toe omdat ik het niet moeilijk vind, maar wat er moeilijk aan zou kunnen zijn, is dat wat je schrijft nog nooit zo geschreven is, wat je zegt nog nooit zo gezegd, dat het niet helderder kan zijn dan zo, dat het er staat zoals het er alleen maar staan kan, dat jij, alleen jij, de regisseur bent van wat er met je tekst gebeurt. Je proza is zo autonoom dat het bijna autoritair is. Misschien zijn er mensen die dat moeilijk vinden, je geeft ze nauwelijks de ruimte zich erin te verplaatsen. Ook heb ik nog nooit iemand ontmoet die zei zich erin te herkennen, voor veel lezers de voornaamste reden een tekst te waarderen (het grote publiek!). Volgens mij dacht je ook nooit aan die mogelijkheid. Maar moeilijk? Nee.'
Kusters' werk is in een eigen toonsoort geschreven, met lichte ironie en van een milde superioriteit. Dat kan iedereen lezen in de keuze uit zijn verhalen in het tweede deel van Het eerste licht boven de stad.
In een boek dat minstens zozeer over hemzelf gaat als over zijn betreurde vriend, slaagt Verbogt erin permanent aanwezig te zijn zonder zichzelf ooit op de voorgrond te dringen. Het werd de perfecte kroniek van Kusters' leven en werk.
Jos Joosten is hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen.