De twee pandaberen die we van China te leen hebben, heten Wu Wen en Xin Ya. Dat is op een persconferentie bekendgemaakt. Ik houd erg van het woord `persconferentie’ als het gaat om dit soort kwesties. Ze zijn dus te zien in het Ouwehands Dierenpark in Rhenen. Ik heb weleens in een dierentuin in het buitenland een pandabeer gezien, misschien zelfs wel twee, maar we hoeven niet te rekenen op grappige vertoningen. Daarvoor gaan de meeste mensen toch naar een dierentuin, in de hoop dat de dieren iets koddigs laten zien. Een pandabeer doet dat niet.
Wat ik niet wist, was dat ons zieke koningin vorige week vervángen moest worden. In China dus. Blijkbaar werd er tijdens dat staatsbezoek op een koning én een koningin gerekend, maar de koningin was er maar even bij. We weten allemaal wat haar mankeerde. Als ik koningin was zou ik dat lastig vinden, maar ja, als je vaag doet over de ziekte, gaat iedereen speculeren en dan krijg je weer de raarste geruchten. Zo gaat dat nu eenmaal met majesteiten. Zij doen niet vreemd, dat doen de onderdanen. Ik heb dat staatsbezoek niet zo gevolgd.
Wat ik zeer Hollandse woorden vind: het moet niet veel gekker worden. In de tijd waarin ik opgroeide was iets al gauw gek: `Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.’ Zoiets neem je levenslang mee. Daarom kan veel me niet gek genoeg zijn, maar soms denk ik toch `Het moet niet veel gekker worden’. Ik merk dat ik dat doe wanneer er iets verdwijnt waarvan je je afvraagt waarom het moet verdwijnen. Kleine postkantoren bijvoorbeeld. Vuurrode brievenbussen. Postbodes met een pet op.
Nog even over vlees, want het gaat er de laatste dagen steeds over. En als je het woord `vlees’ vaak ziet staan, krijgt het iets, ja wat? Het wordt dan een kwestie van kauwen. Ik las dat vlees waarop je lang moet kauwen, weer populair wordt. Vooral in de toprestaurants. Houd ik niet van, lang op vlees kauwen. Dan ga ik er te sterk over nadenken, over het vlees dus.
Niets te klagen over de herfst dit jaar. We krijgen de prachtigste kleuren cadeau. In de fitnessclub zit ik op zo’n fitnessclubfiets en zie dat ik een kilometer of tien heb afgelegd. Waarom doe ik dat niet buiten, door de herfst? Voor het huis heb ik een fiets staan waarmee dat kan. Waarom ben ik binnen en houd ik een schermpje in de gaten waarop staat hoe hard ik ga? De coach komt vragen of alles goed is, want `je ziet eruit alsof je wéér behoorlijk nadenkt’. Ik zeg dat ik dat ook doe.
Met zout is ook iets aan de hand. Er worden getallen gepubliceerd die onze waakzaamheid mobiliseren. Dit soort informatie moet ik gedoseerd verwerken, anders durf ik niets meer tot me te nemen, behalve volstrekt onbespoten vruchten en water dat ik eerst heb gekookt en daarna in een geïsoleerde ruimte heb laten afkoelen. Van wat zout met ons kan doen, weten we heus wel. Met vlees is dat ook zo. Laten we het maar even over vlees hebben, want deze dagen kijken we elkaar soms met grote wanhopige ogen aan. Geen rookworst meer? Geen hotdog meer op een kille namiddag?
Zo nu en dan lees ik een artikel over de zelfrijdende auto, want ik wil niet van niets weten als die de normaalste zaak van de wereld is. Je zit dus met losse handen achter het stuur en ik begrijp dat het ongeveer een kwartier duurt voordat je je kunt overgeven aan deze situatie, want het is natuurlijk een dingetje: dat de auto doet waar je normaal zelf over beslist. Je moet wel waakzaam blijven. Dus niet wegzinken in een dutje of met de telefoon spelen, want als de auto zich gevaarlijk gedraagt, moet je zelf uiteraard als de bliksem ingrijpen.
Een woord waarvan ik houd, wintertijd. Ik geloof van alle woorden waar `winter’ in voorkomt, zelfs van winterse buien. Toen ik ooit aan een tijdschrift mijn mooiste woord mocht doorgeven, was dat `sneeuw’. De herfst is mijn seizoen, maar dat is omdat die maanden ons voorbereiden op de winter. In de winter kom ik thuis. Een echte winter bestaat niet meer, die keert over een jaar of twintig weer terug, maar die echte winter zit wel in mijn hoofd, om het zo maar eens te zeggen. Ik vind alles wat stiller en helderder om me heen. Zoiets is het.
Hoeveel filialen van de Bijenkorf zijn er nog in ons land? De aanwezigheid van de Bijenkorf, zegt iets over de status van de stad. Toen die uit Arnhem verdween, wisten we dat het daar bergafwaarts ging. Of dat werkelijk zo is, weet ik niet, maar telkens als ik door de betreffende winkelstraat loop, denk ik: hier stond eens de Bijenkorf. Wat ervoor in de plaats is gekomen, kan ik niet onthouden. Het is een winkelstraat met een zwakke plek geworden. Nijmegen is nooit aan een Bijenkorf toegekomen, maar misschien is dat wel een vorm van bescheidenheid.
Je hoeft maar even over je schouder te kijken en je ziet jezelf als kind door je geboortestad lopen, op een herfstige ochtend vol zacht licht. Je bent op weg naar school. En je kijkt over je andere schouder en het is vijftien jaar later dan toen. Weer een herfstige dag, je loopt door een andere stad dan je geboortestad, er is iets misgegaan in je leven, je vraagt je af hoe het de komende tijd moet. Het verleden is nooit ver weg, het meldt zich altijd, ook als je er geen erg in hebt of er niet om vraagt.