Jano van Gool

In de Pers

Montere Weemoed II, met Thomas Verbogt & Beatrice van der Poel - Gezien op 2 maart 2022, OBA Theaterzaal, Amsterdam  ... - Kester Freriks in: Theaterkrant lees meer
The Tree of Life. Soeben ausgelesen: Thomas Verbogt – „Wenn der Winter vorbei ist“ (2020) - Keine 100 Seiten und auch keine 50 Seiten, nein genau eine einzige Seite brauchte es.... - David Wonschewski in:  lees meer
Nieuwe roman van Thomas Verbogt, een wrokloze boomer - Thomas Verbogt zoekt naar manieren om van het leven te houden en er zin aan te geven.... - Rob Schouten in: Trouw lees meer

Recent

Er zijn nog geen toneelstukken toegevoegd

Boot

Heimwee is een zware emotie. Ook een dwarse. Je doet er meestal wat vaag over, ik bedoel dat je zelden zegt: `Ik heb heimwee. Dát is er aan de hand.’ Iemand heeft immers die érge vraag  gesteld: `Is er iets?’ Heimwee dus. Uit mijn jeugd herinner ik me dat je zwak gevonden werd als heimwee je vervulde, terwijl het groter was dan jezelf. Je verdronk er bijna in. Het is ook een mooie emotie: ergens is er een plek die je thuis noemt, en nergens voel je je beter dan daar. Is nogal wat. Ik kan er nog steeds last van hebben, als  `last’ het goede woord is. Graag ben ik ver weg, maar ineens denk ik heftig aan mijn werkkamer, de boeken die daar staan, de muziek die ik er draai en ik zie mezelf zitten achter mijn bureau terwijl ik iets bedenk wat ik enthousiast wil bedenken. Ik kan me er ook weer van losmaken, maar toch. Ik ben op Terschelling terwijl ik dit overdenk en noteer, en dit eiland was mijn eerste vakantiebestemming. Ik was vier jaar en ik mocht mee met vrienden van mijn ouders en hun kinderen. Ze hadden een huis op Terschelling gehuurd, een huis dat het middelpunt van die zomer was. Toch vond ik de zomer veel te groot, ik verdwaalde erin. De uitdrukking kende ik toen niet, maar nu wel: voortdurend kwam ik mezelf tegen. De herinneringen aan die weken zijn vervaagd, maar eentje is nog haarscherp, ik kan eromheen lopen en er goed naar kijken: het jongetje in vrolijke strandkleding dat in de haven staat en over het water tuurt, hopend op een boot die hem komt halen. De vrienden van mijn ouders zorgden ervoor dat ik daar niet stond als er inderdaad een boot naderde, maar dat hoorde ik pas achteraf. Toen zeiden ze dat er weinig boten naar het eiland kwamen, maar áls er een de haven binnen voer, ik mee terug mocht, eerst naar een haven in Friesland en dan naar Nijmegen aan het andere eind van de wereld. Er moest iets veranderen, dacht ik, met mij, maar ik wist niet wat.