Jano van Gool

In de Pers

Montere Weemoed II, met Thomas Verbogt & Beatrice van der Poel - Gezien op 2 maart 2022, OBA Theaterzaal, Amsterdam  ... - Kester Freriks in: Theaterkrant lees meer
The Tree of Life. Soeben ausgelesen: Thomas Verbogt – „Wenn der Winter vorbei ist“ (2020) - Keine 100 Seiten und auch keine 50 Seiten, nein genau eine einzige Seite brauchte es.... - David Wonschewski in:  lees meer
Nieuwe roman van Thomas Verbogt, een wrokloze boomer - Thomas Verbogt zoekt naar manieren om van het leven te houden en er zin aan te geven.... - Rob Schouten in: Trouw lees meer

Recent

Er zijn nog geen toneelstukken toegevoegd

Ingreep

Als iemand voor vandaag een afspraak met me wilde maken, zei ik dat ik niet kon. En ik meldde erbij waarom niet: `Dan moet ik naar het ziekenhuis, voor een kleine ingreep.’ Waarschijnlijk vind ik die informatie interessant. Als ik niet kon omdat ik bijvoorbeeld een bespreking op de uitgeverij had, zei ik dat er waarschijnlijk niet bij. Ziekenhuis maakt altijd indruk, zeker als je de gang van zaken meteen relativeert door over `een kleine ingreep’ te spreken. Soms knikken mensen vaag, maar er zijn er ook die zich zichtbaar afvragen wat de kleine ingreep precies behelst. Toch durven ze die vraag niet hardop te stellen, want misschien gaat het wel over een intimiteit waarover ik niet graag spreek. Dat is niet het geval. Daarom licht ik de kleine ingreep vaak toe: `Iets aan mijn elleboog.’ Dat is informatie van niks, maar het probleem is dat ik het niet goed kan uitleggen. De  orthopedisch chirurg kan dat wel, maar het lukt me niet zijn uitleg helder te reproduceren. Ik houd het bij een uit de hand gelopen tennisarm. Vreemd klinkende kwaal, maar zoiets is het. Gisteren belde ik hoe laat ik verwacht werd. `Operatieafdeling, met Daniëlle.’ Een vrolijke stem. Ik stelde mijn vraag. `U bent de eerste patiënt. We zien u graag op tien voor half acht.’ Ik vroeg om herhaling van het tijdstip. Zodra ik contact heb met een zorginstelling weet ik nooit goed wat ik hoor. En dat moet alles twee keer gezegd worden. Als Daniëlle het tijdstip herhaald heeft, zegt ze dat ik niets mag eten en drinken. Ik vraag: `Ook geen water.’ Daniëlle antwoordt: `Ook geen water. Water is ook drinken.’ Die toevoeging maakt me een beetje dom. Ik weet ook wel dat water drinken is. Daarom wil ik snel een grapje maken waaruit blijkt dat ik niet dom ben. Ik kan echter niet zo gauw op zo’n grapje komen. `Meneer Verbogt, bént u er nog?’ Ik antwoord dat ik er nog ben. `Dus we zien u morgen om zeven uur twintig.’