Jano van Gool

In de Pers

Montere Weemoed II, met Thomas Verbogt & Beatrice van der Poel - Gezien op 2 maart 2022, OBA Theaterzaal, Amsterdam  ... - Kester Freriks in: Theaterkrant lees meer
The Tree of Life. Soeben ausgelesen: Thomas Verbogt – „Wenn der Winter vorbei ist“ (2020) - Keine 100 Seiten und auch keine 50 Seiten, nein genau eine einzige Seite brauchte es.... - David Wonschewski in:  lees meer
Nieuwe roman van Thomas Verbogt, een wrokloze boomer - Thomas Verbogt zoekt naar manieren om van het leven te houden en er zin aan te geven.... - Rob Schouten in: Trouw lees meer

Recent

Er zijn nog geen toneelstukken toegevoegd

Lentemorgen

Het is de tweede keer dat ik in een ambulance meerijd. De eerste keer is in Heerlen, de geboorteplaats van mijn moeder. Daar zijn we om Sinterklaas te vieren, maar dan word ik ineens erg ziek. Van die ambulance herinner ik me alleen het geluid van de sirene. En de vlammende pijn in mijn hoofd. Ik ben bijna drie. En ook herinner ik me de hand van mijn moeder. Die houdt de mijne vast. Later vertelt mijn moeder vaak dat ze dacht dat ik doodging.
Zestig jaar later is het andersom. Mijn moeder ligt in de ambulance, ik zit naast haar en houd haar hand vast. Er is niet het geluid van de sirene, het is een stille rit, van het ziekenhuis waar ze vaststelden dat ze niet lang meer te leven heeft, naar het hospice in het hart van de stad.
We rijden door Nijmegen, de stad waar ze in 1951 kwam te wonen met mijn vader, op de bovenste etage in een huis aan de Graafseweg. Daar kwam ik een jaar later bij en vijf jaar later mijn oudste zusje. Toen werd die etage te klein en verhuisden we naar het oosten van de stad.
De ambulance rijdt over de Graafseweg. Mijn moeder ziet dat niet, geloof ik. Ze is bij kennis en helder, maar verzonken in gedachten, wat ik me kan voorstellen, want ze weet dat ze naar het laatste station in haar leven gaat. Daarom zeg ik: `We rijden nu over de Graafseweg. Langs ons oude huis.’ En terwijl ik dat zeg, zie ik ons dat huis uit komen, lang geleden wat helemaal niet lang geleden is. Daar lopen we, mijn moeder en ik, ze heeft mijn hand vast, ze is vrolijk als altijd. Iedere dag is een feestdag. Het is zonnig weer op deze vroege lentemorgen. Mijn moeder zingt zacht, wat ze voortdurend deed.
Ik kijk naar haar, zestig jaar later. Ik wil zeggen wat ik zojuist voor me zag, dat kleine tafereel, maar dat weet ze natuurlijk ook wel. Daarom knijpt ze even in mijn hand.
We rijden nu over de Oranjesingel. Ik zeg: `We zijn er bijna.’ Mijn moeder knikt en lacht.