Jano van Gool

In de Pers

Montere Weemoed II, met Thomas Verbogt & Beatrice van der Poel - Gezien op 2 maart 2022, OBA Theaterzaal, Amsterdam  ... - Kester Freriks in: Theaterkrant lees meer
The Tree of Life. Soeben ausgelesen: Thomas Verbogt – „Wenn der Winter vorbei ist“ (2020) - Keine 100 Seiten und auch keine 50 Seiten, nein genau eine einzige Seite brauchte es.... - David Wonschewski in:  lees meer
Nieuwe roman van Thomas Verbogt, een wrokloze boomer - Thomas Verbogt zoekt naar manieren om van het leven te houden en er zin aan te geven.... - Rob Schouten in: Trouw lees meer

Recent

Er zijn nog geen toneelstukken toegevoegd

Licht

Mijn moeder overleed eergisteren in de vroege ochtend. Mijn zusje belde om half zes: `Ze zeggen dat we moeten komen.’ Met `ze’ bedoelde ze de mensen van het hospice waar mijn moeder haar laatste dagen doorbracht. Even later zat ik in de auto. Het was nog donker, het verkeer kwam kalm op gang. Terwijl ik te hard reed, besefte ik ineens dat ik bezig was op tijd thuis te komen. Mijn moeder was niet meer thuis, maar in een omgeving die zo hartverwarmend was dat het haar huis had kunnen zijn.
Ik dacht aan de tijd die nog niet zo lang geleden is. Toen ik nog thuis woonde. Op de ochtend na een feest zei mijn moeder bij het ontbijt: `Je was laat thuis.’ Mijn moeder zei het vaak, want er waren vaak feesten. Ik zei dat ik verbaasd was dat ze me gehoord had, want ik had me bij thuiskomst muisstil gedragen. Ik stelde bovendien een overbodige vraag: `Was je nog wakker dan?’ En mijn moeder antwoordde voor de zoveelste keer: `Je weet dat een moeder dat doet.’ Daar dacht ik uiteraard het mijne van, maar wat het mijne was, wist ik niet zo goed.
Terwijl ik steeds harder reed, hoorde ik mijn moeder zeggen dat ik wel voorzichtig moest doen. Dat zei ze ook vaak. En dat vond ik altijd nogal overbodig, maar aan haar was te zien dat ze het meende. Gehoorzaam minderde ik vaart. Langzaam werd het licht.
De deur van het hospice werd geopend door een man die nachtdienst had gedaan. `Leeft ze nog?’. Ik hóórde me die onvoorstelbare vraag stellen.
Toen ik haar kamer binnenkwam, zei mijn zusje tegen mijn moeder dat ik er was. En ik zei het ook tegen haar: `Ik ben er.’ Een paar minuten later was ze dood.
Het was kwart over zeven. We zetten het raam open. Vanuit haar kamer was de Waal te zien en de brug. De zon scheen. Het water van de rivier blonk in de ochtendzon. Het stralende licht hoorde bij mijn moeder. En bij het leven dat ze ons gaf. Haar lach zal daar nooit uit verdwijnen.