In de Pers
Recent
Er zijn nog geen toneelstukken toegevoegd
Paraplu
Dadelijk mag ik meedoen met het groot Dictee der Nederlandse Taal. Dat weet ik al enige tijd en zo nu en dan heb ik geoefend. Ik stuitte daarbij op een probleem dat ik destijds op school ook had: dat ik ga nadenken over wat de woorden in me oproepen in plaats van dat ik me concentreer op de wijze waarop ze gespeld worden.
Voorbeeld: als de onderwijzer een zin voorlas waarin het woord `sleeën’ voorkwam en het was eind maart, gingen mijn gedachten onmiddellijk met mij op de loop naar de winter, naar zo’n witte dag met zacht zonlicht. Ik zag me met rode wangen op een slee zitten, huphup de helling af, en daarna nog een keer en nog een keer. En dan keek ik naar buiten, naar de zeurderige regen in een maartse middag, naar mensen die hun paraplu in toom probeerden te houden, want waaien deed het ook nog. Ondertussen was de onderwijzer al met de zin na de volgende zin bezig.
In de oefening die ik gisterochtend vroeg deed, kwam ik de volgende zin tegen: “Ik lust wel een…” Op de puntjes moest je dan invullen `kaassoufflétje’, `kaassouffleetje’, `kaassouflé’tje’ of `kaassouflétje’. Volgens mij wist ik was het was, maar daar begon het weer: wanneer at ik voor het laatst een kaassouffleetje? Erg lang geleden, ja, op Schiphol, ik kwam terug van ver weg, waarvandaan ook alweer? Qua smaak was het een nogal gehavend kaassouffleetje, het lag vast al een halve dag in de vitrine te wachten. Stel dat iemand vroeg of ik nu zin had in een kaassouffleetje? Heb ik zoiets ooit om tien voor half zeven gegeten?
Moet ik dus voorkomen. Dat na afloop de voorzitter van de jury zegt: “Ja, er is één kandidaat die maar één zin heeft ingeleverd.”
En dat ik dan mijn vinger opsteek en het ga uitleggen.