Jano van Gool

In de Pers

Montere Weemoed II, met Thomas Verbogt & Beatrice van der Poel - Gezien op 2 maart 2022, OBA Theaterzaal, Amsterdam  ... - Kester Freriks in: Theaterkrant lees meer
The Tree of Life. Soeben ausgelesen: Thomas Verbogt – „Wenn der Winter vorbei ist“ (2020) - Keine 100 Seiten und auch keine 50 Seiten, nein genau eine einzige Seite brauchte es.... - David Wonschewski in:  lees meer
Nieuwe roman van Thomas Verbogt, een wrokloze boomer - Thomas Verbogt zoekt naar manieren om van het leven te houden en er zin aan te geven.... - Rob Schouten in: Trouw lees meer

Recent

Er zijn nog geen toneelstukken toegevoegd

Pashokje

Zondagochtend begint een veelbelovende dag aan zee. Opmerkelijk dat de zondagse stilte op de vroege morgen anders is dan op andere dagen. Wanneer ik uit zee kom, zie ik een man en een vrouw arriveren. Ze torsen veel lichaam mee, maar installeren zich routineus waar ze alle tijd voor nemen, parasol, handdoeken, koelbox. Dan gaat de vrouw zich omkleden. De man houdt een groot badlaken om haar heen, traditioneel tafereel. De bewegingen onder dat badlaken lijken op die van een gekooid dier in lichte paniek. De man is niet opgetogen over wat hij dadelijk onthult.
Ik denk aan een zomerse zondagochtend in 1965. Op het einde van dat jaar word ik dertien. Mijn moeder, een vriendin van haar en ik rijden naar het strand van Scheveningen. Als ze een parkeerplaats voor de auto zoeken, zegt mij moeder: “Ga jij maar alvast een leuk plekje zoeken.”
Wanneer ik denk dat ik dat gevonden heb (maar ja, wat is leuk?) kleed ik me alvast om. Is dat tenminste gebeurd. Ook met zo’n handdoek om me heen. Alleen moet ik die zelf vasthouden. Het is gelukkig niet erg druk. Als ik één been in mijn zwembroek (`ballenknijper’) heb gestoken, spring er een fanatiek hondje tegen me op, wit met rode halsband. “Hij doet niks,” roept een stem. Kan best, maar ik val enorm om, te lang, te knokig, prepuberaal, het leven is een krap pashokje zonder uitgang. Als ik weer overeind krabbel, trek ik de zwembroek gewoon maar aan, want de handdoek heeft het hondje speels naar de vloedlijn gesleept.
Ik draai me om, waar blijft mijn moeder? Achter me zie ik drie meisjes liggen, iets ouder dan ik, op hun buik. Ze slaan me loom en onbewogen gade, lachen niet eens, liggen alleen maar meisje te zijn.
Ze zijn er nog, overal.