Jano van Gool

In de Pers

Montere Weemoed II, met Thomas Verbogt & Beatrice van der Poel - Gezien op 2 maart 2022, OBA Theaterzaal, Amsterdam  ... - Kester Freriks in: Theaterkrant lees meer
The Tree of Life. Soeben ausgelesen: Thomas Verbogt – „Wenn der Winter vorbei ist“ (2020) - Keine 100 Seiten und auch keine 50 Seiten, nein genau eine einzige Seite brauchte es.... - David Wonschewski in:  lees meer
Nieuwe roman van Thomas Verbogt, een wrokloze boomer - Thomas Verbogt zoekt naar manieren om van het leven te houden en er zin aan te geven.... - Rob Schouten in: Trouw lees meer

Recent

Er zijn nog geen toneelstukken toegevoegd

Soepel

Het is geen kwestie van verdringen, geloof ik, maar ik ben nooit zo met ouder worden bezig. Toch kan het me overvallen en dat komt vooral door anderen. Het is alweer een tijd geleden, maar ineens schrok ik een tikkeltje toen de dochter van een vriendin `dag meneer’ tegen me zei. Ik dacht bij mezelf: zo’n meneer ben ik toch niet. Waarom ik dat dacht, wist ik ook niet. Niet lang daarna gebeurde het dat iemand in de bus voor me opstond: `U kunt hier zitten, hoor.’ Om die woorden hing een doffe glans van vertedering. Ik vroeg me af: wat heb ik gedáán, hóe kwam ik deze bus binnen? Nog erger is het als een moeder het zegt tegen haar zoon of dochter, zo’n leuke, goed gelukte moeder die helemaal niet zo veel jonger is dan ik: `Laat die meneer daar eens zitten. Jij kunt best staan.’ Ik ook, denk ik dan, ik kan ook best staan, maar het wordt gelijk een rare kwestie als je dat zegt. Dus je gaat daar zitten, dankbaar knikkend terwijl je ook zo tevreden mogelijk naar buiten begint te staren. Deze week had ik het met een woord, een van de woorden die Van Dale heeft genomineerd voor het Woord van het jaar 2015, woorden die veel zeggen over de toestand van het land en de wereld (`vluchtelingenhek’, `jihadgala’). Het woord waarover ik het nu heb, is `poortjesspringer’. Ik neem aan dat bedoeld wordt dat je over de poortjes van stations springt om lekker te gaan zwartrijden. Die poortjes zijn er nog niet zo lang en ik sprong er nog nooit overheen. Ik moet dat, denk ik, ook beslist niet meer doen. Maar ooit was ik een soepel poortjesspringer. Ik ga even een jaar of dertig terug naar Parijs, naar de metrostations. De kaartjes kon ik best betalen, maar ik vond dat het niet per hoefde. Triomfantelijk sprong ik over die poortjes, hoefde niet eens een lange aanloop te nemen. Het juichte in me: `Hier ben ik, Parijs!’ Ik heb er zo weer zin in, maar ja, Parijs is ook veranderd, erg veranderd.