De werkdruk in het eerste jaar van studenten moet lager. De minister die erover gaat, zegt dat ze onder meer moeten wennen aan een ander leven, voor het eerst van huis en zo. Ik ken de werkdruk niet, kan er niets over zeggen en toen ik zelf studeerde in de jaren zeventig, Nijmegen, was de werkdruk moeilijk in kaart te brengen, want je moest vooral discussiëren en daar vooral geen grapjes over maken.
Nu ik lees over de treurige gang van zaken binnen PostNL, denk ik aan tien, vijftien jaar geleden toen we elkaar nog brieven schreven. Ik had eens een brief niet ontvangen. Daarover schreef ik een brief aan de klantenservice. PostNL heette toen nog niet PostNL en mijn brief aan de klantenservice bereikte die klantenservice ook. Ik kreeg ook een brief terug. Daarin stond dat ik voortaan meteen aan de bel moest trekken als ik een brief niet ontvangen had.
Paar minuten over 8, de bakkerswinkel is net open. Naast de deur staat een middelbare man in een donkerblauw driedelig pak, dat ruim om hem heen valt. Misschien is het op de groei gekocht en is hij die groei nu aan het bewerkstelligen, want hij eet met grote gulzige happen een roombroodje. De poedersuiker stuift gezellig rond zijn mond.
Het zal voor veel mensen zo zijn, de week begint niet vandaag, maar op zondagochtend. Ik ben geen uitslaper, maar probeer voordat ik uit bed stap wel even over de komende week na te denken. Even. En als zich dan onrust van me meester maakt, wat vaak het geval is, loop ik naar de keuken en zet het radioprogramma Vroege Vogels aan. Dat maakt korte metten met de onrust van zojuist. Prettige kalmte vervult me. Het programma heeft een weldadig tempo. Ook hoor ik woorden voor het eerst.
Nog niet zo lang geleden was het zo dat wanneer in Engeland een parlementslid in een seksuele affaire was beland, die altijd een spectaculaire uitstraling had, die affaire dus. Dan was het parlementslid bijvoorbeeld in een leren bikini op een hotelkamer betrapt te midden van een stuk of tien publieke vrouwen. Of was een parlementslid door zijn minnares naakt opgesloten in een bezemkast nadat hij haar de bons had gegeven. Natuurlijk allemaal heel hinderlijk voor zijn leerplichtige kinderen en ook voor zijn vrouw, maar ik moet eerlijk zeggen: het had ook wel iets.
Als je een artikel onder ogen krijgt waarboven staat `Plannen publieke omroep’, ga je dat niet met genoegen zitten lezen. Ik scheurde zo’n artikel uit een krant, het zwerft over mijn bureau, soms kijk ik ernaar en dan schiet er een flard van een zin omhoog, bijvoorbeeld dat Rutger Castricum een programma gaat maken met boze burgers. Daar zie ik dan enorm tegenop, tegen die boze burgers. En ben ik meteen blij dat ik niet zo vaak televisie kijk, zodat ik ze waarschijnlijk niet tegenkom in mijn stille huiskamer.
Vanuit de trein zie ik een groot reclamebord waarop telkens een nieuwe advertentie te zien is. Als je er een beetje vaag naar kijkt, wat niet echt kijken is, zie je niets. Maar mijn aandacht wordt getrokken door een blij lachend hoofd dat ik een raar hoofd vind. Het is een man of een vrouw die op een man lijkt, je weet het niet, in ieder geval met een baard en wat vreemde dingen op het hoofd, dingen die aan carnaval doen denken. Ik ben blij dat deze persoon niet tegenover me zit in de trein, want zo iemand is zó veel dat ik er benauwd van word.
Of ik het las of hoorde of droomde, weet ik niet. Misschien kwam het, zoals dat heet, `gewoon uit mezelf’, maar goed, laat ik er maar van uitgaan dat ik het hoorde. Iemand had iets gekocht op een rommelmarkt, een oud dingetje, maar begerenswaardig en best wel zeldzaam, en zei desgevraagd wat hij ervoor betaald had, waarop de steller van die vraag lachend een nieuwe vraag uitriep: “Je hebt toch wel afgedongen?!” Ja, waarschijnlijk overkwam het me zelf, want terwijl ik dit noteer, voel ik lichte woede, van die woede waarmee je niet uit de voeten kunt.
Zaterdag moest ik op een UIT-markt zijn. Er waren er veel afgelopen weekend, misschien komend weekend ook. Ik schrijf `moest’ omdat ik er niet vrijwillig naartoe ga. Het culturele aanbod voor de komende tien maanden wordt er geëtaleerd en zoiets confronteert je alleen maar met tijdgebrek. Ik wil heel veel, maar kom er niet toe. In een theaterzaaltje moest ik samen met zangeres Beatrice van der Poel laten zien en horen waarmee we de twee laatste maanden van het jaar door het land trekken.
Geen zin? Geen zin? Dan máák je maar zin! Wie kent die woorden niet? In onze kinderjaren werden ze vaak tegen ons gezegd, want toen had je vaak geen zin in iets. Of dat vaker dan later was, weet ik niet. Wel dat ik vind dat je het mocht zeggen wanneer je kon uitleggen waaróm je ergens geen zin in had.