De eerste keer dat mijn ouders me meenamen naar een restaurant, herinner ik me vaag. Ik zal een jaar of zes geweest zijn, zondagse kleren aan, nat haar met scheiding erin. Er zal vast iets gevierd zijn. Trouwdag lijkt me het meest in aanmerking komen. Mijn zusje was één en die avond onder de hoede van een tante, want wat viel er voor een baby aan een restaurant te beleven? Wat ik nog weet is dat ik me nauwelijks durfde te bewegen. Dit was een wereld die ik nog niet kende. Deden mijn ouders me een plezier door me mee te nemen? Ik lees over een actiegroep die ik niet kende.
Oké, ik heb besloten scherp op te letten! En niet te laat in deze ontwikkeling te stappen, in ieder geval zo laat dat ik nauwelijks weet wat er aan de hand is. Ik begrijp dat ik binnenkort met een selfie kan betalen op internet. Dat ik me daarmee dus bekendmaak en niet meer met een wachtwoord dat geheim is, maar niet geheim genoeg. Het heet selfieverificatie, geen woord om uit te spreken met volle mond. Je laat je selfie zien en dan kun je veilig betalen.
Hoewel ik al jaren niet meer rook, ga ik me niet fanatiek als tegenstander opstellen als iemand het in mijn omgeving wel doet. Bij mij thuis mag het best, wel graag in de buurt van een open raam. Ik ben altijd blij dat ik het zelf niet meer hoef, in de buurt van een open raam gaan zitten roken. Net zoals ik altijd opluchting voel wanneer ik een groepje mensen buiten zie staan roken, omdat het binnen niet mag, zeker wanneer er een gure wind giert en de regen over de straten jaagt. Aan mijn leven als roker heb ik geen slechte herinneringen.
Al een paar dagen ben ik nog geen tweehonderd meter van zee vandaan, aan de Nederlandse kust, en ik hoop hier nog even te blijven. Als ik naar de zee kijk (vaak is het staren) denk ik aan de eeuwigheid. Nou ja, je kunt nauwelijks aan de eeuwigheid denken, want waaraan denk je dan, maar zoiets. Ik weet ook wel dat de zee een overkant heeft, Engeland, waar misschien ook wel een paar mensen aan de eeuwigheid aan het denken zijn, maar toch is het net alsof je starend naar zee je onttrekt aan het regime van de tijd in het dagelijks leven. Laat ik het zo zeggen: het lucht op.
De taxichauffeur vraagt: `Wie z’n moeder?’ Althans dat versta ik. Mijn bestemming is een straat met een erg lange naam. Blijkbaar moet ik die twee keer noemen, anders had hij niet gevraagd: `Wie z’n moeder?’ Vaag herinner ik me deze manier van vragen uit de serie `Toen was geluk heel gewoon’ –Rotterdam, jaren zestig - maar misschien vergis ik me. Doet er verder niet toe, ik begreep wat de man bedoelde, hij niet wat ik bedoelde. Naast hem ligt een boek van Stephen King, de grote schrijver van thrillers en horrorromans.
Dat thuis bezorgde maaltijdboxen zo populair zijn, wist ik niet. Soms vind ik het erg of stom dat ik iets niet weet, maar nu niet. Weliswaar heb ik ’s ochtend nog geen idee wat ik ’s avonds wil eten, kan er meestal niet eens aan denken, maar in de loop van de dag wordt dat duidelijk. Heeft met mijn stemming te maken. En met de tijd die ik kan besteden aan het bereiden van het eten. Albert Heijn gaat sinds gisteren de concurrentie aan met de thuisbezorgers. Het bedrijf heeft een boodschappenbox bedacht waarin alles zit wat je nodig hebt voor drie maaltijden.
Bij het opruimen van een la (opruimen is in dit geval de inhoud van de la verplaatsen) kwam ik aantekeningen tegen voor een kort stuk dat ik een paar jaar geleden voor een tijdschrift moest schrijven. Het thema was: mijn mooiste woord. En mijn mooiste woord was toen `sneeuw’. Of ik dat nog steeds mijn mooiste woord vind, weet ik niet, maar het zal wel hoog genoteerd blijven. Het wordt op de hielen gezeten door een woord dat ik gisteren voor het eerst las: zomersneeuw. Dat is natuurlijk (helaas) geen echte sneeuw, maar lijkt erop.
Tijdje geleden las ik een artikel over gapen. Een psycholoog legt daarin uit dat het een mysterieuze gang van zaken is en blijft. Dat laatste omdat er geen geld wordt vrijgemaakt om er onderzoek naar te verrichten. Het is een paar weken geleden dat het artikel me onder ogen kwam en sindsdien heb ik een beetje op mezelf gelet en vastgesteld dat ik nooit gaap, althans niet in de periode waarover ik het nu heb, terwijl ik soms erg moe was. Blijkbaar gaap je niet uit vermoeidheid. Wel uit desinteresse. Of als je ergens bang voor bent.
Bij mijn apotheek trekken we sinds kort geen nummertjes meer. Als je binnenkomt vraag je wie de laatste is en dan weet je wanneer je aan de beurt bent. Of dit makkelijker is dan het nummertjessysteem, weet ik niet. Onduidelijk waarom het is opgeheven. Daar ga je ook niet naar vragen, want de medewerkers van een apotheek hebben het al druk genoeg en misschien kost een verklaring erg veel tijd. Toen ik er gisteren binnenkwam, waren er vijf wachtenden voor me.
Afgewezen worden blijft een probleem. Voor de supermarkt zie ik een energieke jonge vrouw, met rode wangen. Ze heeft een klembord in haar handen. Daarop zit een stapeltje formulieren geklemd. Met een balpen tikt ze tegen haar tanden. Ze ziet mij naderen en ook dat ik weet dat ze mij iets gaat vragen. Aan mij wordt altijd iets gevraagd, ook al doe ik mijn best contactgestoordheid uit te stralen. Altijd: `Mag ik u iets vragen?’ Er zijn twee antwoorden mogelijk op die vraag, maar `nee’ is natuurlijk niet de bedoeling, terwijl dat wel zou moeten kunnen.