Dan gaat het ongeveer de hele tijd over de naheffing en ineens niet meer, maar misschien is de kwestie vandaag weer aan de orde. Je weet het nooit met de naheffing. Een parmantige staatssecretaris is de heer Wiebes, dat werd ook heel duidelijk. Vijf tot zes miljoen belastingbetalers krijgen een naheffing. Ik ook en dat vind ik in principe geen benauwend probleem, alleen wil ik begrijpen waaróm. Dat legt de staatsecretaris ook uit, maar uitleg snap ik niet, wat aan mij ligt. Maar soms wil ik daartegen protesteren. Dat het aan mij ligt, bedoel ik.
Mijn fysiotherapeut vraagt aan het eind van onze bijeenkomst wat voor cijfer ik aan me klacht geef. De klacht is mijn knie, die ik jaren geleden door intensieve sportbeoefening matig functioneerbaar heb gemaakt. Ik druk me nu nogal plechtig uit, maar dat is uit respect voor de knie, een voorziening die heel wat te verduren heeft. Daarom ga ik er ook mee naar de fysiotherapeut. De knie mag best wat extra aandacht krijgen. Goed, een cijfer voor de knie. `Tussen 0 en 10,’ zegt de fysiotherapeut. Ja, die cijferreeks ken ik. Een 10, daar streefde je naar!
Voor een klusje in huis neem ik altijd een krachtige grondhouding aan, ik denk: laat ik het systematisch aanpakken. Door zo aan het klusje te beginnen, ben ik altijd al een eind op weg. Is niet zo, maar ik houd het mezelf voor. Vooral als het om een reparatie gaat. Het zijn altijd kleine reparaties, voor grote bel ik de vakman. Ook voor de kleine reparatie moet ik moed verzamelen. Gisteren ging het om een stekker. De stekker van een lamp paste niet in een stekkerdoos, wat ik raar vond. Dus naar de vakhandel om een andere stekker te kopen.
Nachtopvang. Zo heet een gedicht dat ik las. Het is van de Amerikaanse schrijver Charles Bukowksi, van wie ik veel werk bewonder, niet alles, maar dat hoeft ook niet, want zijn oeuvre is erg omvangrijk. Bukowksi leefde tot hij beroemd werd behoorlijk aan de zelfkant en dronk zich daar kranig doorheen. Het gedicht `Nachtopvang’ gaat over een voorziening waar op de straat levende mannen slappen, Bukowksi vaak ook. Die mannen maken lawaai in hun slaap, het stinkt er als hel.
Van het bestaan van de buffalokever was ik niet op de hoogte. (Nooit gedacht een stukje zo te beginnen.) Lijkt me een stevig beestje. Ik begin erover omdat ik steeds vaker lees dat het binnenkort toch echt menens is met insecten als ons dagelijks voedsel. Dan liggen ze gewoon in de supermarkt. Ook de buggieburger, die bestaat uit groente en larven van de buffalokever. `Proteïnen’ is hier het toverwoord. Ook producten waarin meelwormen zijn verwerkt. Kan er niets aan doen, maar die naam roept geen lekkere trek in me op, meelworm.
De loodgieter kondigde aan om half acht in de ochtend te komen. `Fijn!’ zei ik. Ik was immers blij dát hij kwam en niet over een week of twee `een gaatje’ voor me kon vinden. Hij belt om kwart over zeven aan. Ook daar heb ik rekening mee gehouden. Ik doe gedoucht en aangekleed open, want ken onderhand mijn manieren. Tijdje geleden ontving ik een vakman slaperig en in ochtendjas en dat was goed te merken aan de rekening. Nu begin ik ook meteen te praten, terwijl ik hem een kopje koffie aanreik. Het is belangrijk dat je voor dynamiek zorgt. We gaan naar de verwarmingsketel.
Eén keer overkwam het me bijna: dat ik in Barneveld in de trein wilde stappen, maar dat dat eigenlijk niet kon, omdat die trein te vol was. Hoe het toch lukte, weet ik niet meer, maar het lukte. Wel dacht ik: stel dat je weg wilt uit Barneveld en het kan niet. Ja, een latere trein, maar soms kan je daar niet op wachten. Ik bedoel dit allemaal niet ten nadele van Barneveld, ik stel het me alleen maar voor. Begrijp dat het altijd een probleem is op werkdagen. Althans tijdens de spits.
`Einde blauwe envelop nabij’. Als ik zoiets lees, voel ik eerst een soort bevrijding, maar dat is rare naïviteit. De belastingdienst gaat ons bij voorkeur digitaal benaderen. Dus voortaan komt er bij iedere brief het verzoek `een account op Mijnoverheid te activeren’. Houd toch eens op met dat woord `account’ denk ik dan meteen geërgerd. Overal moet je een account hebben. Dan is het weer inloggen geblazen. Nieuw wachtwoord onthouden, want het is, geloof ik, niet handig één wachtwoord voor alles te hebben.
Al snel nadat de trein is vertrokken, roept de conducteur om: `Als u in een stiltecoupé zit, is het de bedoeling dat het daar ook echt stil is.’ Hij last een korte pauze in. Die bedoeling had ik al begrepen, maar het is goed dat hij nog eens sterk tot me doordringt. Het woord `stil’ klinkt als vroeger op school. Dan kon uit de klas worden gezet als je niet stil was. In de trein mag het wat mij betreft ook. Dat op station Elst een groepje reizigers de trein moet verlaten. We zien de streng wijzende vinger van de conducteur.
Een op de vijf jongeren heeft geldzaken niet op orde, lees ik. Is onderzocht. En meteen ben ik benieuwd naar de leeftijd. Werd snel helder: tussen de 12 en 24 jaar. Toen ik 12 was, speelden geldzaken geen prominente rol in mijn leven. Ik kreeg zakgeld dat ik uiteraard te weinig vond, maar dat geld was geen záák. Wat dan wel de zaken waren die mijn dagen beheersten, weet ik niet meer, terwijl mijn herinneringen redelijk informatief zijn. Vage verliefdheid, geloof ik. Overgang lagere school naar het gymnasium. Beatles. Maar geld, nee, echt niet.