De zin die begint met: Ik wil me nergens mee bemoeien, máár. En achter dat `maar’ komt er dan van alles, vaak te veel om meteen te behappen. Tegen mij wordt het dikwijls gezegd: Ik wil me nergens mee bemoeien, máár. Ik denk dan altijd over de verkeerde dingen na, bijvoorbeeld over het uitgangspunt dat als je je niet ergens mee wilt bemoeien, je dat dan ook niet doet. Aan het meeste wat ik niet wil, begin ik niet. Dat hoort bij willen en niet willen. Er is nog meer aan de hand met `Ik wil me nergens mee bemoeien, máár’.
Voor klein leed heb ik net zo veel belangstelling als voor groot, maar soms krijg ik mijn aandacht niet scherp gesteld. Vorige week ging het over winkelpersoneel dat gefilmd was. Door de baas, geloof ik. Of door mensen die in opdracht van de baas handelden. Doel was in ieder geval de klantvriendelijkheid te controleren. Iemand ongevraagd filmen mag niet. Daar moet de ander toestemming voor geven. Dus je moet aan de man of vrouw achter de toonbank vragen: `We willen zien of je aardig met klanten omgaat. Daarom gaan we je filmen tijdens je werk.
Het zal niemand ontgaan zijn dat volgende week het Rijksmuseum weer opengaat. Ik verheug me erop, niet op de opening, nee zeg, maar op een bezoek. De eerste keer dat ik er kwam, was ik acht. Ik was misdienaar in de kapel van de Sint Maartenskliniek in Nijmegen en eens per jaar gingen wij, misdienaars, een dagje uit, onder leiding van een strenge non die ons op orde hield. Het misdienaarreisje. Waarschijnlijk een verdwenen woord. Het Rijksmuseum was een van de bestemmingen. Toen zag ik De Nachtwacht voor het eerst in het echt.
In de supermarkt kom ik een kennis tegen. Het is namiddag, ik moet avondeten bedenken en ben blij iemand te ontmoeten met wie ik erover kan praten. Prima voor de creativiteit. `O, ik maak pannenkoeken,’ zegt de kennis. En ze voegt eraan toe: `Lekker.’ Sommige mensen spreken het woord `lekker’ zo uit dat je zin krijgt in waar zij zin in hebben. Deze kennis ook. Ik knik en wacht op zin, maar die komt niet, en dat vind ik jammer. Ik heb begrepen dat de crisis de pannenkoek populair maakt en daar doe ik niets aan.
Een tijdje geleden zat ik in de wachtkamer van de Spoedeisende Hulp. Daar hing aan een van de muren een groot beeldscherm en daarop was een film te zien die de levensloop van een wurgslang behandelde. Als ik het daar voor het zeggen had, koos ik voor een andere thematiek, maar wie weet is er over nagedacht. Misschien zorgt de wurgslang er wel voor dat de stilte in de wachtkamer niet zo strak en gespannen is. Dat is immers een probleem in de meeste wachtkamers, die ontzéttende stilte. Gisterochtend moest ik bij mijn huisarts zijn.
Wéér wist ik het niet. De nieuwslezeres had het zaterdagavond aan de hand van een plaatje sterk uitgelegd: zo maakt u van de wintertijd zomertijd. Maar toen ik op paasochtend de gordijnen opende en zag dat het zacht sneeuwde en de lucht bleek was als een vergeten belofte, vroeg ik me dom af of ik nu een uur erbij had gekregen of er een had ingeleverd, en waarom ik niet kon onthouden hoe het zat. Hoe lang hebben we hiermee te maken? Misschien wel bijna veertig jaar.
Je had erop kunnen wachten: voor het ochtendprogramma op televisie, gisteren, liep een verslaggeefster over een markt om een rondvraag te doen naar de betekenis van Pasen. Van de mensen die in beeld kwamen, wist niemand het. De antwoorden waren onwaarschijnlijk dom, bijna nog dommer dan de hoofden waaruit die antwoorden kwamen. Er zal vast iemand zijn geweest die het wél wist, natuurlijk, maar die is niet interessant genoeg voor zo’n kleine reportage.
Op mijn bureau staan twee lampen. Het is een groot bureau, een lamp behandelt de linkerkant, de ander de rechter. De laatste doet het ineens niet meer. Hoe kan dat? Een vraagje dat een paar keer achter elkaar door me heen jammert. Ik pak de piepkleine schroevendraaier en vervolgens ga ik aandachtig met de lamp aan het werk. Tijdens dit sobere proces weet ik al dat ik geen vooruitgang boek, wat me irriteert, want volgens mij doe ik alles wat er te doen valt, en zo ingewikkeld is het niet. Ik schreef al eens over de Braziliaanse vakman die alles hier in huis repareert.
In de Beurs van Berlage te Amsterdam is een fototentoonstelling te zien, getiteld `Onze koningin’. Helder. Ik passeer de ingang en hoor een lied van Ramses Shaffy, Zing huil bid lach werk en bewonder. Het wordt op orkaansterkte ten gehore gebracht en dat intrigeert me. Daarom ga ik naar binnen. De fototentoonstelling is bijzonder en ook weer niet, want alle foto’s ken ik, terwijl ik niet als een bezetene met foto’s van onze majesteit bezig ben. Ik heb vooral belangstelling voor foto’s van lang geleden, toen ze nog prinses was.
Dat het vorig jaar om een 1 april-grap ging, was me ontgaan. Ik heb het over het voorstel van de CDA in Lingewaard honden wangslijm af te nemen. Als het baasje van een hond verzuimd heeft de hondendrol op te ruimen, kan die makkelijk worden opgespoord. Vreemde zin is dit. Het báásje kan worden opgespoord. Dat voorstel komt dus opnieuw aan de orde. Serieus. Volgende maand, na 1 april. Ik ben een liefhebber van honden. Ooit had ik er zelf een, maar toen woonde ik de buurt van de vrije natuur. Daar hoefde ik niet met plastic zakjes in de weer te zijn.