Van de handel en wandel van de nieuwe paus worden we uitvoerig op de hoogte gehouden. Uitvoeriger dan ooit, lijkt het. Het is niet erg, het valt alleen op. Misschien wordt op den duur duidelijk waar het op wijst. Zo las of hoorde ik gisteren dat hij zondag met een mis op het St. Pietersplein de plechtigheden van de Goede Week had ingeleid. Ja, dacht ik, dat is waar ook, deze week heet Goede Week. Had ik lang niet meer bij stilgestaan, terwijl het niet zinloos is dat wel te doen. In mijn jeugd was het allemaal zo duidelijk, Goede Week, Witte Donderdag, Goede Vrijdag.
Er woedt een veldslag binnen de doe-het-zelfketens en bouwmarkten. Ik wist het niet, ik las het in de krant. Kortingsbonnen, wilde folders, dat soort dingen. De oorlog zal tijdens het Paasweekeinde het kookpunt bereiken, want dan gaat half Nederland naar die plekken toe. En naar meubelboulevards en tuincentra natuurlijk. Ja, Nederland weet wel raad met Pasen! Toen ik het bericht over de doe-het-zelf-ketenes en bouwmarkten las, vroeg ik me niet af hoe ik ervan kon profiteren. Ik ben niet zo van de klusjes in huis.
In deze Boekenweek, die morgen alweer eindigt, reis ik rond met mijn nieuwe roman. Ik lees eruit voor en praat er met lezers over. Dat doe ik graag, het is eervol. Het is ook altijd de bedoeling dat ik vertel waar het boek over gaat en dat vind ik moeilijk. Ik weet het wel natuurlijk, maar kan het nauwelijks samenvatten. Heden en verleden liggen zo dicht bij elkaar dat het onzin is over vroeger te praten. Dáár schrijf ik onder meer over.
Een vriend vraagt: `Had je het naar je zin in Dordrecht?’ Ik wil vragen hoe hij weet dat ik daar was, maar wat doet dat ertoe: hij weet het. Zelf heb ik ook een hekel aan de vraag hoe ik iets weet. Er kan veel tijd verloren gaan dat uit te leggen. Ik was inderdaad In Dordrecht. Op een aangename locatie moest ik voorlezen uit mijn boek. Een collega moest dat ook, uit het hare. Samen aten we vooraf oesters. De vriend die vraagt of ik het naar mijn zin had in Dordrecht, weet dat óók. Vandaar vooral zijn vraag.
Rond half acht in de ochtend arriveert voor het station een man op een scootmobiel. Dat ik het tijdstip weet, komt doordat ik dan ook regelmatig de trein moet nemen. Ik sla hem belangstellend gade. Hij stapt vrij kwiek van zijn voertuig af, in ieder geval kwieker dan de voorziening doet vermoeden, en gaat ernaast staan. Ik denk dat hij een jaar of zestig is. Hij draagt een zware winterjas en heeft een Slavisch ogend hoofd, met een wat tragische snor die in een verdwenen tijd een kordate uitstraling moet hebben gehad.
In het boek dat we deze week van onze boekhandelaar cadeau krijgen schrijft Kees van Kooten over zijn militaire diensttijd: `En wanneer je ’s nachts op wacht moest staan, maande de officier van piket de middag tevoren dat je niet mocht flauwvallen wanneer de Prans onverhoeds zou langskomen, met achter in zijn Willy’s Jeep drie à vier vriendinnen, die helemaal naakt waren onder alleen een bontjas, die Prans Bernhard zelf voor hen in Afrika was wezen schieten.’ Vreemd een stukje te beginnen met woorden die je moet uitleggen: militaire dienst, op wacht staan, officier van pik
Graag kom ik in kleine dorpen, vooral in van die dorpen die de indruk wekken dat er niets gebeurt, máár enzovoort. Ze zeggen veel over Nederland. Ik lees dat de geldautomaat uit de kleine dorpen aan het verdwijnen is. Eerst de kleine bankkantoren en nu dit weer. Banken vinden het te duur. Hoe durven ze dat te vinden, zeg? Bewoners van kleine dorpen moeten maar naar een ander klein dorp. Of bijpinnen in de supermarkt. Ben niet blij met dat woord, bijpinnen. Het is alsof je om een gunst vraagt en daar heb ik een hekel aan.
Al ruim een halve eeuw heb ik een abonnement op de Donald Duck. Soms even niet, maar dat duurde nooit lang. Ik hecht aan vaste waarden. Zaterdag las ik een interview met de hoofdredacteur van de Nederlandse editie. Het gaat over instellingen die ervoor betalen in een avontuur van Donald een rol te spelen. Ik weet dat dit zo is, maar weet dat liever niet. Het zijn altijd zwakke verhalen, omdat er iets te dik bovenop ligt, en dat werkt nooit. Ik heb de indruk dat het weekblad er terughoudend mee omgaat, maar toch: jammer.
Waarom is het meestal de bedoeling dat je lacht op een foto? Vind ik een foto mislukt als er iemand op staat die dat niet doet? Nee. Deze piepkleine kwestie hield me als kind ook al bezig. Eerst was het `Kijk eens naar het vogeltje!’. Wilde ik best doen, maar dan moest er wel een vogeltje zijn. Als je kijkt naar een onzichtbaar vogeltje, kijk je vreemd, in ieder geval niet vrolijk. En dat zei de fotograaf: `Je moet wel vrolijk kijken.’ Ik ben vaak vrolijk zonder te weten of dat te zien is.
Woensdagavond zat ik niet thuis naar de televisie te kijken, ik was erg onderweg en werd via sms’jes op de hoogte gehouden. Het eerste was simpel: `Rook.’ Het is opvallend dat een nieuwe paus ons zo bezighield de afgelopen weken. Meer dan ooit. Het komt slechts ten dele uit religieuze belangstelling voort. Nee, het is De Gebeurtenis. Niet lang daarna: `Argentijn.’ Gek dat ik meteen denk: leuk voor Máxima. Slaat nergens op. Vervolgens flitst door me heen: linke soep. En dan denk ik aan de vader van Máxima. Heeft deze misschien paus ook?