Lelijke plekken kunnen me fascineren. We leven in een prachtig land, maar er zijn veel lelijke plekken, wat niet erg is, want daardoor worden de mooie nog mooier. Als ik op een lelijke plek sta en om me heen kijk, zoek ik altijd naar iets waardoor die plek wat minder lelijk is. Meestal vind ik dat wel en daarover kan ik dan zeer tevreden zijn. Dat komt doordat ik de behoefte heb zo vaak mogelijk te denken: zo erg is het allemaal niet. Bij die behoefte heb ik permanent baat, ook buiten de lelijke plekken om.
Uiteraard spreek ik soms mensen die gevaccineerd zijn. Tot nu toe twee, om precies te zijn. Er komen er niet meer bij, wat misschien voor de hand zou liggen. Heb verzuimd te vragen of ze een bewijs kregen. Waarschijnlijk kwam het niet in me op omdat ik diep onder de indruk was van hun vaccinatie. Uit zichzelf lieten ze me er geen zien, misschien omdat er geen aanleiding was enorm met mij te `knuffelen’
Als ik bloemen koop en de bloemist vraagt of de bloemen een cadeau zijn, zeg ik meestal dat ze voor mezelf zijn, wat nooit zo is. Misschien moet dat laatste veranderen, maar dan nog, ik verzwijg dat het een cadeau is. Anders gaat het allemaal heel lang duren: cellofaan eromheen, vrij lelijke linten die met een schaar gekruld worden, en “Moet er een kaartje bij”. Allemaal vertederend aardig, maar alsjeblieft niet, want ik heb haast, omdat ik dat altijd heb, ook als het niet per se nodig is.
De literaire entree van Frans Kusters, die vorig jaar op 63-jarige leeftijd overleed, was veelbelovend. In 1973 kreeg hij de Reina Prinsen Geerligsprijs en oogstte zijn eerste boek, De reis naar Brabant, vrijwel louter lof. Maar Kusters bleef een writer's writer: trouw uitgegeven, geliefd bij een select gezelschap. Brede bekendheid viel hem nooit ten deel.