Op weg naar Albert Heijn zet ik in gedachten de ingrediënten voor nasi goreng op een rijtje. Ik ben niet in veel gerechten goed, maar met nasi goreng kom ik een eind. Twee keer op een dag een supermarkt bezoeken vind ik niet te doen, dus ik mag niets vergeten. Voor de winkel word ik staande gehouden door een vrouw met een vriendelijk gezicht. Jaar of twintig, schat ik. Ze vraagt of ze me iets mag vragen. Ik heb net `prei’ ingeprent, ben bezig me te concentreren op de kruiden en heb ook nog haast. De vraag komt me slecht uit, maar ach, waarom niet.
Er zijn mensen die zo woedend kijken dat je er onzeker van wordt. Althans ik. Soms voel ik zelfs dat er schuldgevoel gaat wringen. Wel denk ik: kan het alsjeblieft wat minder? Maar daar denk ik meteen achteraan: waar bemoei ik me mee? Misschien moet ik denken: kan ik iets voor je doen? Gisteren in de trein kwam er een vrouw de coupé binnen die meer dan woedend was. Ze naderde een kookpunt. Haar ogen spuwden vuur en het was net alsof haar mond iedere mogelijkheid tot een glimlach kapot had gebeten. Waarschijnlijk was er iets behoorlijk misgegaan in haar leven.
Je kunt instappen in een trein of auto, maar ook in kwesties, en dan kan instappen lastig zijn, vooral als je het te laat doet. Deed ik dus in de spanning tussen de oppositiepartijen en de coalitie. Ik volgde het te vaag, omdat ik er geen zin in had en iets anders aan mijn hoofd en er te veel woorden langs me heen waaiden. Inderdaad, veel te veel `omdat’. En nu is er een Begrotingsakkoord, een woord dat ik zelden uitspreek: ik voel dat het nuttig is, maar het heeft weinig aantrekkelijks.
Op het station van Amsterdam ben ik geïnterviewd over mijn stationsgevoel – ik heb er even geen ander woord voor. Als ik dat gesprek is beëindigd, loop ik de stad in. Het is een broze herfstdag. Ik denk na over het eerste station in mijn leven. Dat van Nijmegen. Toen zag ik ook voor het eerste een trein in het echt. Met een locomotief. Drie jaar was ik. Als ik besef dat het me nauwelijks moeite kost die herinnering naar me toe te trekken, hoor ik de harde stem van een vrouw. Ze spreekt mensen toe die het station zojuist hebben verlaten of er naartoe lopen.
Veel winkels hebben het moeilijk in de crisis, maar ik lees dat het goed gaat met de aquariumwinkels, beter dan met andere dierenwinkels. Wist ik niet, natuurlijk niet. Het is informatie die me ineens bezighoudt. Wat zegt het over onze samenleving? Kan een aquarium helpen je daarin staande te houden? Lang geleden was er een aquarium in mijn leven. Nou ja, aquarium, een kleine vissenkom waarin twee goudvissen zwommen. Ik vierde mijn negentiende verjaardag en kreeg de kom met de vissen van een vriendin die zei dat ik er `misschien rustig’ van kon worden.
Als je niet weet hoe iets zit, moet je er misschien terughoudend mee omgaan. Maar het water staat me aan de lippen en ik voel dat ik een beetje begin te schuimen. Ik heb het over brieven, kaartjes, pakjes, helaas ook over rekeningen en aanmaningen, over alles wat we post noemen. Daar moet iemand over gaan. Maar wie? De overheid zal dienaangaande toch ook nog wel een vinger of een vingertje in de pap hebben, maar wie is dat? Of interesseert het niemand meer? Er is iets goed mis mee.
Op openbare plekken en in openbare ruimtes wordt de laatste tijd erg vaak omgeroepen dat er zakkenrollers actief zijn. Dus uitkijken geblazen. Wordt zo vaak omgeroepen dat ik het idee krijg dat iedereen er een kan zijn. Ik voel dan onmiddellijk op de plek waar mijn portefeuille zit. In mijn binnenzak. Die is één keer gerold, ruim tien jaar geleden. In de trein was dat, waarschijnlijk tijdens het uitstappen. Ik ging dat op het politiebureau vertellen en daarna bood de agent van dienst mij slachtofferhulp aan. Dat aanbod vond ik sympathiek, maar toch ging ik er niet op in.
Wereldmeisjesdag. Dat is het vandaag. En het is een ernstige zaak, want met veel meisjes gaat het niet goed. Bijvoorbeeld in ontwikkelingslanden. Maar ook hier niet. Denk aan de meisjes die in verwikkeld zijn in de zedenzaak die deze week in brand kwam te staan. Ik kan er niets aan doen maar ik vind het zo’n tintelend woord: wereldmeisjesdag. Dat komt omdat ik bijna alle woorden waar `meisje’ in zit, aantrekkelijk vind. Soms lees je nog wat over het zeilmeisje met wie iedereen zich bemoeide, en die nog steeds lekker haar eigen gang gaat.
Vaak wordt met `veel plezier’ met iets gewenst. Met een voorwerp of een levensmiddel. Mooi woord: plezier. Gisteren ging het om een kaasplank. In de supermarkt hier in de buurt kreeg je die als je drie keer voor vijftien euro aan boodschappen had gekocht. Spaarkaart, zegels. Meestal doe ik aan zoiets niet mee. Niet omdat ik me er te goed voor voel, maar ik vind het lastig om te vragen om een zegel. Meestal moet ik dat. Blijkbaar zie ik eruit als iemand die niet in zegels is geïnteresseerd. Bij andere klanten is het geen punt. Die krijgen automatisch een zegel. Ik niet.
Fietsers veroorzaken vaak hinderlijk snelverkeer. Dagelijks word ik, zelf op de fiets, bijna op het trottoir gedwongen door wild fietsbellende medeweggebruikers vol blinde haast. Dit wekt woede in me op, maar daarmee kan ik niet uit de voeten. Tot gisteren, een donkere herfstdag vol wind en regen. Het is vroeg in de ochtend en ik ben er sterk van overtuigd dat waar ik fiets meer regen valt dan elders. Ik fiets hard omdat ik meen dat ik minder nat word als ik korter over mijn traject doe.