Zaterdagochtend stond ik vrij vroeg langs de lijn, onder een huilende hemel, vanwege een wedstrijd van SDZ (Samenspel Doet Zegevieren), een team van negenjarige voetballers, sommigen al tien. De doelman is familie. Aan hem vroeg ik uiteraard tegen wie ze moesten. Dat wist hij niet uit zijn hoofd. Hij maakte een wegwerpgebaar naar een verre verte: “Allemaal mongolen.” Ik had weleens gezegd dat hij dit soort woorden liever niet moet zeggen, maar dat had nu geen zin, want hij stond te strak van de wedstrijdzenuwen. Daarin paste geen opvoedkundige gedachtewisseling.
Dertig uur in de rij staan om afscheid te nemen van de gestorven koningin. Het zegt veel over haar, maar ook over het Britse volk. Zul je hier niet snel zien. Wij kunnen het niet en dat is niet omdat we daar te nuchter voor zijn. Dat wordt altijd gezegd, dat we een nuchter volkje zijn (altijd volkje, nooit volk). Volgens mij zijn we dat helemaal niet, maar daar gaat het nu niet om, we zijn slecht in rijen, we beschouwen haast iedere rij als onrecht, als een omstandigheid die zich tegen ons keert.
Afgelopen dagen las ik veel te veel over Prinsjesdag. Waarom ik het veel te veel vind is omdat het op die dag nergens meer over gaat. Ben eerlijk gezegd vergeten wanneer er voor het laatst iets werd gezegd waarvan we opkeken of wat te maken had met een beleid waarvan je het gevoel had dat er diep over nagedacht was.
In mijn kindertijd waren, geloof ik, alle plaatjes die je kon sparen voetbalplaatjes, beroemde clubs, cartoonachtige tekeningen van befaamde spelers. De plaatjes van de clubs kreeg je bij kauwgum, vieze kauwgum, je kauwde je wezenloos. Die plaatjes veroorzaakten spanning: welke zou je krijgen? En als je ze al had, met wie ging je ze ruilen? We hadden de indruk dat er van sommige plaatjes minder in omloop waren. Wie zo’n plaatje dubbel had, genoot enig aanzien. Je kon niet met één plaatje komen om het begerenswaardige te verwerven. Nee, vijf! Soms nog wat erbij.
Er zijn nogal wat zinnen en zinnetjes waartegen ik metéén verzet voel. Opmerkelijk is dat het aan mensen te zien is, meestal aan de mondhoeken, wanneer ze op het punt staan zo’n zin of zinnetje uit te spreken. Verzet begin zacht in me te grommen. Ik noem een simpel voorbeeld: “Dat gaat zomaar niet.” Of: “Dat kan iedereen wel zeggen.”
Mijn bevriende buurman sport op dezelfde fitnessclub als ik. Vaak lopen we er samen naartoe. Een korte afstand, maar het is prettig die samen te delen, bijvoorbeeld om elkaar te prijzen dat we het toch maar weer gaan doen in de vroege ochtend, terwijl er ook mensen zijn die nog lekker in hun bed liggen met een krant en espresso. Wanneer we na een uur weer naar huis lopen, beseffen we sterk dat we ontzettend opgelucht zijn. Daarover kunnen we ook gul van gedachten wisselen.
In de nieuwe premier van Engeland, Liz Truss, had ik me nog niet verdiept. Ik begrijp dat Margaret Thatcher haar grote voorbeeld is, dus dacht: komt nog wel. Vrijdag zag ik haar bij de nieuwe koning op bezoek gaan en dat was een fascinerend tafereel, dat sterk werd ingezet toen ze door de koninklijke gang liep, vergezeld door een kolossale lakei met kilt en bedachtzame tred. In mijn herinnering had Thatcher altijd een kordate handtas bij zich waar min of meer de hele wereld in kon, maar misschien was dat hier niet gepast.
Opmerkelijk en fijn detail in het journaal gisterochtend: koningin Elizabeth kon moeiteloos een bougie in een auto vervangen. Of hiervan beelden bestaan weet ik niet, ik zou ze graag zien. Als ze iets informeels deed (paardrijden, wandeling met hondje), bleef ze toch haar koninklijke uitstraling houden. Tijdens het vervangen van een bougie verbleekte die ongetwijfeld niet.
Dat er geen treinen rijden en ook het busvervoer in de war is, kan gunstig zijn voor de vrijwilligers van KWF Kankerbestrijding. Zij gaan deze dagen met collectebussen langs de deur. O nee, juist niet met bussen. Met een QR-code. Er zijn in ieder geval meer mensen thuis dan anders. Wie zal het geen goed doel vinden?
Waarschijnlijk laat, maar gisteren vroeg ik me af wat ik vind van mannen die hun nagels gelakt hebben. Kwam door een artikel in Trouw over een nagelstudio in Nijmegen aan de straat waar ik geboren ben, de Graafseweg. Telkens als ik die straatnaam zie, loop ik daar meteen weer, een jongetje in de tweede helft van de jaren vijftig. Uitgezocht heb ik het niet, maar volgens mij bestonden nagelstudio’s nog niet. In die jaren had iedereen wel wat anders aan het hoofd.