Je had erop kunnen wachten: voor het ochtendprogramma op televisie, gisteren, liep een verslaggeefster over een markt om een rondvraag te doen naar de betekenis van Pasen. Van de mensen die in beeld kwamen, wist niemand het. De antwoorden waren onwaarschijnlijk dom, bijna nog dommer dan de hoofden waaruit die antwoorden kwamen. Er zal vast iemand zijn geweest die het wél wist, natuurlijk, maar die is niet interessant genoeg voor zo’n kleine reportage.
Op mijn bureau staan twee lampen. Het is een groot bureau, een lamp behandelt de linkerkant, de ander de rechter. De laatste doet het ineens niet meer. Hoe kan dat? Een vraagje dat een paar keer achter elkaar door me heen jammert. Ik pak de piepkleine schroevendraaier en vervolgens ga ik aandachtig met de lamp aan het werk. Tijdens dit sobere proces weet ik al dat ik geen vooruitgang boek, wat me irriteert, want volgens mij doe ik alles wat er te doen valt, en zo ingewikkeld is het niet. Ik schreef al eens over de Braziliaanse vakman die alles hier in huis repareert.
In de Beurs van Berlage te Amsterdam is een fototentoonstelling te zien, getiteld `Onze koningin’. Helder. Ik passeer de ingang en hoor een lied van Ramses Shaffy, Zing huil bid lach werk en bewonder. Het wordt op orkaansterkte ten gehore gebracht en dat intrigeert me. Daarom ga ik naar binnen. De fototentoonstelling is bijzonder en ook weer niet, want alle foto’s ken ik, terwijl ik niet als een bezetene met foto’s van onze majesteit bezig ben. Ik heb vooral belangstelling voor foto’s van lang geleden, toen ze nog prinses was.
Dat het vorig jaar om een 1 april-grap ging, was me ontgaan. Ik heb het over het voorstel van de CDA in Lingewaard honden wangslijm af te nemen. Als het baasje van een hond verzuimd heeft de hondendrol op te ruimen, kan die makkelijk worden opgespoord. Vreemde zin is dit. Het báásje kan worden opgespoord. Dat voorstel komt dus opnieuw aan de orde. Serieus. Volgende maand, na 1 april. Ik ben een liefhebber van honden. Ooit had ik er zelf een, maar toen woonde ik de buurt van de vrije natuur. Daar hoefde ik niet met plastic zakjes in de weer te zijn.
Van de handel en wandel van de nieuwe paus worden we uitvoerig op de hoogte gehouden. Uitvoeriger dan ooit, lijkt het. Het is niet erg, het valt alleen op. Misschien wordt op den duur duidelijk waar het op wijst. Zo las of hoorde ik gisteren dat hij zondag met een mis op het St. Pietersplein de plechtigheden van de Goede Week had ingeleid. Ja, dacht ik, dat is waar ook, deze week heet Goede Week. Had ik lang niet meer bij stilgestaan, terwijl het niet zinloos is dat wel te doen. In mijn jeugd was het allemaal zo duidelijk, Goede Week, Witte Donderdag, Goede Vrijdag.
Er woedt een veldslag binnen de doe-het-zelfketens en bouwmarkten. Ik wist het niet, ik las het in de krant. Kortingsbonnen, wilde folders, dat soort dingen. De oorlog zal tijdens het Paasweekeinde het kookpunt bereiken, want dan gaat half Nederland naar die plekken toe. En naar meubelboulevards en tuincentra natuurlijk. Ja, Nederland weet wel raad met Pasen! Toen ik het bericht over de doe-het-zelf-ketenes en bouwmarkten las, vroeg ik me niet af hoe ik ervan kon profiteren. Ik ben niet zo van de klusjes in huis.
In deze Boekenweek, die morgen alweer eindigt, reis ik rond met mijn nieuwe roman. Ik lees eruit voor en praat er met lezers over. Dat doe ik graag, het is eervol. Het is ook altijd de bedoeling dat ik vertel waar het boek over gaat en dat vind ik moeilijk. Ik weet het wel natuurlijk, maar kan het nauwelijks samenvatten. Heden en verleden liggen zo dicht bij elkaar dat het onzin is over vroeger te praten. Dáár schrijf ik onder meer over.
Een vriend vraagt: `Had je het naar je zin in Dordrecht?’ Ik wil vragen hoe hij weet dat ik daar was, maar wat doet dat ertoe: hij weet het. Zelf heb ik ook een hekel aan de vraag hoe ik iets weet. Er kan veel tijd verloren gaan dat uit te leggen. Ik was inderdaad In Dordrecht. Op een aangename locatie moest ik voorlezen uit mijn boek. Een collega moest dat ook, uit het hare. Samen aten we vooraf oesters. De vriend die vraagt of ik het naar mijn zin had in Dordrecht, weet dat óók. Vandaar vooral zijn vraag.
Rond half acht in de ochtend arriveert voor het station een man op een scootmobiel. Dat ik het tijdstip weet, komt doordat ik dan ook regelmatig de trein moet nemen. Ik sla hem belangstellend gade. Hij stapt vrij kwiek van zijn voertuig af, in ieder geval kwieker dan de voorziening doet vermoeden, en gaat ernaast staan. Ik denk dat hij een jaar of zestig is. Hij draagt een zware winterjas en heeft een Slavisch ogend hoofd, met een wat tragische snor die in een verdwenen tijd een kordate uitstraling moet hebben gehad.
In het boek dat we deze week van onze boekhandelaar cadeau krijgen schrijft Kees van Kooten over zijn militaire diensttijd: `En wanneer je ’s nachts op wacht moest staan, maande de officier van piket de middag tevoren dat je niet mocht flauwvallen wanneer de Prans onverhoeds zou langskomen, met achter in zijn Willy’s Jeep drie à vier vriendinnen, die helemaal naakt waren onder alleen een bontjas, die Prans Bernhard zelf voor hen in Afrika was wezen schieten.’ Vreemd een stukje te beginnen met woorden die je moet uitleggen: militaire dienst, op wacht staan, officier van pik