Zijn er mensen die nog nooit gevlogen hebben? In een vliegtuig, bedoel ik. Raar dat ik dat niet weet. Laat ik maar voor mezelf spreken als ik zeg dat ik het zorgelijk vind dat de KLM gaat bezuinigen op stewardessen en stewards. Zat er al een tijdje in, maar ineens is het dan zover.
Minister Kamp had het eind vorige week even voor het zeggen namens het kabinet, want de premier en de vicepremier waren weg. Wat hij ervan vond dat alles wat vandaag bekend zou worden gemaakt, was uitgelekt? De minister zei het te betreuren en dat na vandaag uitgezocht moest worden hoe het toch kon en dat dat `een proces’ was. Alles wat minister Kamp zegt, klinkt streng, dit ook. Toch was het ook aan hem te horen dat de kwestie hem niet boeide. Je hoorde hem denken: zo gaat dat nu eenmaal.
Toen vorige week de laatste bedevaartstrein naar Lourdes vertrok, was ik even terug in eind jaren vijftig. De overbuurvrouw was erheen geweest, want haar linkerbeen deed het niet meer. Ze vertrouwde op het bronwater met genezende kracht dat uit de grot kwam waar Maria was verschenen. Bij terugkomst was er aan haar been helaas niets veranderd.
Morgen denk ik er vast anders over, maar gisteren nam ik met enige opluchting afscheid van de zomer. Komt ook doordat mijn karakter zeer bij de herfst hoort. Ik houd ook van de zomer, vooral van zomeravonden en vroege zomerochtenden, maar het duurde allemaal wat te lang dit jaar. En het ging er ook voortdurend over, in onze gesprekken en de media, terwijl er natuurlijk ook nog wel iets anders aan de hand was met ons en alles om ons heen.
Deze week is dan misschien wel te warm voor woorden, maar leverde in ieder geval drie nieuwe op, woorden dus. Rijke oogst. Gisterochtend hoorde ik `mensenuitlater’. Nieuw beroep, hier en daar in Amerika al een beetje populair. Je kunt de service bellen en dan komt er iemand om een wandeling met je te maken. 7 dollar per anderhalve kilometer. Ik heb nog geen zin hierover na te denken. Hetzelfde geldt voor een ander nieuw woord. Er is een nieuwe snack: een kroket gevuld met wat er in een frikandel zit. Naam: krokodel. Echt waar.
Een paar keer per dag stellen we elkaar een wezenlijke vraag waarvan het antwoord ons matig interesseert. Dat antwoord is nog wezenlijker dan de vraag. Ik bedoel uiteraard de vraag hoe het gaat. Als we die serieus zouden nemen, waren we iedere dag een paar uur met elkaar in gesprek, op een andere manier dan we gewend zijn. Omdat we niet stilstaan bij de betekenis van de vraag, is die saai, zo saai dat die bijna overbodig is. Het antwoord is nog saaier.
In Albert Heijn vraagt een vrouw of ze me iets mag vragen. Het is een kleine, hoogbejaarde vrouw met een zorgelijk gezicht en kleren aan die veel te warm zijn voor deze verpletterende nazomer. Gebeurt vaker dat me in de supermarkt iets gevraagd wordt door een andere klant. De vraag heeft te maken met onze lengte. Of ik een levensmiddel kan pakken dat ver weg op een hoog schap staat? Die vraag vind ik prettig, want dan heb ik tenminste nog iets aan die lengte. Ik probeer er ook een vrolijk gebaar van te maken.
Als de dag van gisteren. Dat zeggen we vaak als we ons belangrijke gebeurtenissen herinneren. En als we de belangrijke gebeurtenis niet zelf hebben meegemaakt, zeggen we er meestal bij waar we waren toen we over de gebeurtenis hoorde. De meeste belangrijke gebeurtenissen gaan nooit voorbij. Als we het dan over de dag van gisteren hebben, is die dag ook vandaag.
Een van de grote voordelen van een eenpersoonsbedrijf, in dit geval het mijne, is dat je nooit hoeft te vergaderen. Ik hoef ook nooit iets `in de groep te gooien’, zoals dat vroeger heette. Als je iets in de groep gooit, kan dat tot een vergadering leiden. En van vergaderen is het ergste vergaderen met mensen die gewend zijn te vergaderen, en voor wie het ook de gewoonste zaak van de wereld is dat ze er de tijd voor nemen. Ze hebben ook altijd `een paar puntjes’ als je denkt en hoopt dat de vergadering eindelijk is afgelopen.
Bonnetjes! Altijd die dekselse bonnetjes! Ik geef meteen toe dat ik er ook slordig mee omga. Eet ik tussen de middag ergens een broodje haring en pas als ik weer ver weg ben, vraag ik me af of ik dat nu at vanwege mijn werk of gewoon als mens die zin had in een broodje haring. In het eerste geval ga ik nooit terug naar de haringkar om een bonnetje te vragen, terwijl dat wel zou moeten. De belasting neemt er geen genoegen mee als ik een haring opvoer zonder dat ik kan bewijzen dat ik die betaald heb. Snap ik, want anders is het einde zoek.