Toen het zaterdagavond tegen half tien stil begon te worden op straat, keek ik nog even naar buiten. Stilte op straat vind ik aantrekkelijk. Er passeerden een man en een vrouw, duidelijk een echtpaar – ik moet ooit nog eens helder omschrijven waaraan dat precies te zien is. Hij was geheel in het oranje, met een hoofddeksel dat leek op de kop van de leeuw. Ook zijn gezicht was oranje geverfd. Hij zag er gespannen uit. Dat veroorzaakte ook iets droevigs in zijn uitstraling, vooral omdat hij moeizaam met die spanning omging. Zijn vrouw begeleidde hem.
Natuurlijk zijn er mensen die zogenaamd niet snappen waarom we zo bezig zijn met `dat’ voetbal. En dat moet je dan uitleggen. Word ik chagrijnig van, even maar, want dan is het weer over omdat ik aan de wedstrijd van vanavond denk. O ja, die mensen vragen ook: `Wat is er dan vanavond?’ Toen ik laatst Costa Rica zag spelen, dacht ik: die pakken we wel. Ik sprak die gedachte zelfs hardop uit. Dat moet ik niet doen. Ik heb niet zo veel verstand van voetbal als iedereen, maar weet wel dat de spelers van Costa Rica anders in de wedstrijd staan dan ons elftal.
Iemand zijn lintje afnemen, ja, dat is een tragiek die moeilijk te duiden is. Critici van de homeopathisch arts Jan Scholten willen dat minister Schippers dat doet. Die critici vinden Jan Scholten een oplichter, omdat hij korreltjes uitdeelt aan doodzieke Aidspatiënten in Afrika. Lijkt me een onzinnige gang van zaken, maar dat zeg ik niet, want ik kan het als ondeskundige niet beoordelen. Ik lees dat Jan Scholten Aids geen ziekte vindt, maar een symptoom van iets. Keek ik van op. Waarvan dan?
Vaak, iets te vaak gebeurt het dat ik mensen niet herken terwijl dat wel zou moeten. Bijvoorbeeld op plaatsen waar ik hen absoluut niet verwacht. Of als ik in gedachten ben. Of als ik me heftig concentreer op iets wat zich dadelijk zal voordoen, bijvoorbeeld in de wachtkamer van een zorginstelling. Dan ben ik erg bezig met de vraag hoe ik mijn kwaal of ongemak zo goed mogelijk moet formuleren. `Dát is toevallig!’ klinkt het hard door de wachtruimte. Soms komen er drie zoenen achteraan. Dat is allemaal hartstikke hartelijk, maar ook een probleem: wie ben jij ook alweer?
Toen ik jong was, zeiden me ouders soms iets waarbij ik me niets kon voorstellen, en dat irriteerde me Bijvoorbeeld: `Het leven gaat zo snel.’ Met de toevoeging: `Dat merk je later wel.’ Voor mij was later nog heel ver weg en ik vond dat het leven helmaal niet zo snel ging. Was het maar later! Nu denk ik dat het ontstellend waar is wat ze zeiden. Ook hadden ze het soms over ouderdom en daaraan had ik al helemaal geen boodschap, want ze waren zelf nog zo jong. En ik ook. Bijvoorbeeld over hun ouders, mijn grootouders: dat het erge van oud worden was dat mensen om je heen dood gingen.
In het café bij mij op de hoek staat in deze tijd al in de namiddag de televisie aan. Voor de voetbalwedstrijden of programma’s over de voetbalwedstrijden. Uiteraard groot scherm. Vrijdagmiddag was dat allemaal nog niet begonnen, maar toch was er beeld. Ik zag De Rijdende Rechter aan het werk. Het geluid stond niet aan, want je gaat in een café niet met z’n allen De Rijdende Rechter volgen, althans niet in de cafés waar ik kom.
Twee keer ging ik naar een theater om een musical te zien. De eerste keer was omdat ik de kaartjes cadeau had gekregen, de musical Cats, de tweede keer omdat ik iemand kende die erin zong, Cyrano. Beide keren werd ik ongeduldig. Soms zie ik op televisie een fragment van een musical en dan ga ik snel iets anders doen. Het genre is niet aan me besteed. Kan het genre niets aan doen en ik ook niet. Een opera is iets anders. Ik ga niet vaak, maar terwijl ik dus van een musical ongeduldig word, kan de traagheid van een opera me bijna meditatief stemmen.
Hoe het op andere stations gaat, weet ik niet, maar in mijn woonplaats is het kopen van een treinkaartje een complexe aangelegenheid. Ik kan zelfs niet uitleggen waarom. Ik klaag er niet over, want het is me tot nu toe telkens gelukt. Het is een inleiding op 9 juli. Dan kunnen we alleen nog maar met de ov-chipkaart op reis gaan. Of thuis een kaartje printen. Mag ook. Dat doe ik soms al, maar het kan nutteloos zijn. Wat me al een paar keer overkwam, is dat de trein die ik wilde nemen, niet reed. Dat werd dan op het laatste moment omgeroepen.
Nog steeds betreur ik het dat de kleine postkantoren niet meer bestaan. Het lijkt lang geleden dat het nog wel zo was. We regelen onze postzaken nu in winkels waar die postzaken maar een bijkomstigheid zijn, iets voor tussendoor. Ze worden nog maar zelden van harte behandeld, laat ik zeggen: met aangename betrokkenheid. Maar misschien komt het ook doordat de winkelier die er postzaken bij doet, het niet gemakkelijk gemaakt wordt. Ik weet niet hoe dat precies gebeurt en ook niet waarom, maar gisteren was ik getuige van een monoloog die erin hakte, zonder dat ik die overigens goed volgde.
Ben benieuwd of het een woord wordt dat blijft: moestuinsocialisme. Ik vind het wat lang, maar het ruikt wel lekker naar frisse buitenlucht. En er hangt ook natuurlijk leven omheen. De staatssecretaris van Sociale Zaken, mevrouw Klijnsma, begon erover. Ze sprak over de pensioenfondsen. Ik geloof dat ze zei dat we ons daarover niet al te veel zorgen moesten maken (reden om dat juist wel te doen), maar dat een moestuin geen kwaad kon. Die kan een rol spelen in de oudedagsvoorziening. Het is geen verstandige uitspraak. Haar critici maken haar dan ook belachelijk om die moestuinsuggestie.