Gisterochtend passeerde ik zo nu en dan de radio. Die stond aan en er werd heel vaak verbinding gemaakt met een plek waar grote kerstdrukte heerste. Minstens vier keer hoorde ik: `Het is hier een gekkenhuis.’ Zijn we dat van de dagen voor Kerstmis aan het maken, gekkenhuisdagen? Kerst lukt, zegt Albert Heijn. Ik had pas laat door dat het hier om een woordspeling gaat. Dat er gespeeld wordt met `mis’ van Kerstmis. Soort omkering. `Kerstraak’ kon natuurlijk niet. Vandaar: kerst lukt. Ik heb beloofd dit jaar niet meer over dit soort dingen te schrijven. Doe ik ook niet.
Het hield me niet zo bezig, daarom was me die foto ook niet opgevallen, maar zojuist bestudeerde ik die even. Ik heb het over de foto waarop onze koning en koningin te zien zijn op bezoek bij de president van Venezuela. Het was geen staatsbezoek, maar een kennismakingsbezoek, want Venezuela is ons buurland. Over dat laatste moest ik even nadenken, maar ik snap het inmiddels. België is ook een buurland, maar daar voel ik toch iets anders bij dan Venezuela. Moeilijk land, Venezuela. Dat weet ik dan weer wel. Er is altijd wel iets alarmerends aan de hand.
In mijn eentje in een restaurant eten vind ik echt niet vervelend, integendeel. Graag neem ik waar wat er om me heen gebeurt, niet al te opzichtig natuurlijk, want ik ken mijn manieren. Ons gedrag in een restaurant is interessanter dan bijvoorbeeld bij de slager of in een overheidsgebouw, hoewel het daar ook niet mis is. Omdat ik regelmatig over de boeken die ik schrijf, ergens in het land iets moet zeggen, zit ik vooraf bijna altijd in een restaurant. Gisteren overkwam me in een kleine Brabantse gemeente iets opmerkelijks voor de tweede keer.
Op en neer naar Londen duurt korter dan een gemiddelde treinreis in Nederland. Wel twee keer door een detectiepoortje. En dat maakt van mij een probleem, want ik heb één kunstknie, gevolg van sportbeoefening. De gang van zaken is bekend: eerst leg je je jas en je colbert in een bak op een lopende band. Daarover heen strooi je al het gevoelig materiaal dat je bij je hebt, telefoon, sleutels, muntstukken. En daarna ga je door het detectiepoortje. Ik wéét dat het alarm dadelijk lawaai gaat maken en probeer een uiterst vriendelijke, ja onschuldige uitstraling op te bouwen.
Waar ik het las of hoorde, weet ik niet meer, maar ik geloof dat we `kids’ een lelijk woord vinden. Ben ik blij om. Getuigt van goede smaak. Er is een rijtje van woorden waarmee we moeite hebben. `Papadag’ staat er, meen ik, ook op. Graag. `Papadag’ is heel erg. Nog erger dan `kids’. Ook minder kwalijk, eerlijk gezegd. Als je niet beter wist, zou je kunnen denken dat `papadag’ grappig bedoeld is, maar dat is het niet. Mensen die het over `papadag’ hebben, zijn zo ernstig dat je er een beetje bleek van wordt. Die vinden `papadag’ een prima woord.
Er is een apparaatje uitgevonden dat een manier van spieken kan voorkomen. Als je examen doet en even naar de wc moet en daar met je mobieltje op het internet gaat of een slimme kennis belt, heeft het apparaatje dat in de gaten. Op de universiteit van Maastricht wordt het binnenkort in gebruik genomen. Ik hoef gelukkig geen examens meer te doen, maar toen dat nog wel het geval was, mochten we volgens mij niet naar de wc. Je moest de boel gewoon maar laten lopen. Blijkbaar is dat veranderd.
Over een week of twee wordt bekendgemaakt wat hét woord van 2013 is. We mogen stemmen. En dat doe ik niet, terwijl ik toch zeer met woorden in de weer ben. Ik weet ook hoe het komt: ik vind de tien woorden waaruit we mogen kiezen, allemaal lelijk. Behalve `koningslied’, maar ja, dat woord is behoorlijk bedorven omdat het lied niet gelukt was, om het maar eens mild te zeggen. Gek dat ik niet meer weet hoe het klonk en ook niet meer welke rare zin er ook alweer in stond. Het hele lied was nogal gezwollen, maar een zin spande de kroon.
Eerder deze week dreef een vreemd virus me autoritair naar bed. Verzet was zinloos. Ik was zelfs te brak om te lezen. Daarom keek ik televisie, wat ik niet vaak doe. Ik heb het niet over het nieuws en actualiteiten programma’s want daar kijk ik wel naar, maar over alles wat er tussendoor wordt vertoond. En dan vooral de programma’s waarin meningen en belevingen en plannen over elkaar heen tuimelen. Vanuit mij ziekbed stelde ik vast dat ik het meeste inderdaad net zo goed kon overslaan, maar nam me voor eens na te gaan wat ik onthouden had als ik weer beter was.
Als iemand een zin uitspreekt waarin de woorden `een bord met spaghetti’ voorkomen, klinkt in mijn hoofd onmiddellijk een lied dat Rijk de Gooyer erg lang geleden zong, met een kinderkoor. Het begint zo: `Een bord met spaghetti en daar bovenop lag een gehaktbal, maar oh, wat een strop, want toen ik moest niezen, voor ik ‘m verslond, vloog hij door de luchtdruk van mijn bord op de grond.’ (Fijn: verslond!) Je hebt grote kwesties en kleine kwesties, soms is het verfrissend ook de kleine volle aandacht te geven.
Vroeger was heus niet alles beter. Gelukkig spreek ik ook steeds minder vaak mensen die dat beweren. Misschien sommige omgangsvormen, maar ook dat weet ik niet eens zeker. Waarom ik hierover nadacht heeft echt een ontzettend schrale aanleiding. Ik passeer een café en achter de ruit staat een bord met daarop `Oma’s erwtensoep’. Met een uitroepteken. Ik ben niet zo van de erwtensoep, maar stel dat ik dat wel was, zou ik dan grote trek krijgen door de informatie dat oma er iets mee te maken heeft? Dacht het niet. Welke oma trouwens?