Uit de radio klinkt een lied van Toon Hermans, Vader gaat op stap. Mijn ouders luisterden er altijd tevreden naar. In hun tijd hield ik ook van Toon Hermans (nog steeds!), maar vooral van zijn conferences. Moest ik zo om lachen, telkens opnieuw, dat ik zijn liedjes als oponthoud beschouwde. Die begon ik pas later te waarderen.
Sommige prestaties zijn fascinerend, ook al weet je niet waartoe ze leiden of wat ze veroorzaken. Zaterdag vestigde in Eindhoven Willem Bouman het wereldrecord hoofdrekenen. Dat deed hij voor de zesde keer. Hij is 82 jaar en weet van geen ophouden. Bemoedigend is dat.
Veel zie ik verkeerd, maar als je dat beseft heb je er zelf in ieder geval minder last van. Donderdag vond ik het wat veel, al dat gedebatteer over het mobieltje van de premier, het gepraat erover in praatprogramma’s. Het lukt hem maar niet oprecht over te komen. Transparant, moet ik zeggen. En iedereen begrijpt hoe dat komt en niet waarom hij er telkens mee wegkomt en ook niet waarom hij inderdaad niet iets anders gaat doen, een suggestie die we donderdag uit zijn eigen mond konden noteren.
“Nee, ik ga niet mee naar binnen. Echt niet. Nooit meer.” Heldere woorden die ik uitspreek op het parkeerterrein voor een tuincentrum. Haast ieder tuincentrum vind ik een onverdraaglijke plek. Er zijn uitzonderingen en dat zijn tuincentra waar uitsluitend bomen en planten te koop zijn, en geen onvoorstelbaar lelijke troep waar je in de meeste tuincentra eerst doorheen moet lopen om uiteindelijk terecht te komen bij het doel van je bezoek, het groene leven.
Aangenaam gisteren in deze krant een stuk over pingelen te lezen. De kunst van het. Wat dat is het, een kunst. Pingelen is ook een prettig woord, het heeft iets goedmoedigs, betekenis ervan is niet van wezenlijk belang, je doet het, maar je hoeft het ook niet te doen. Boven het artikel staat: Pingelen voor beginners. Ik ben nog steeds een beginner, maar hoor bij de mensen die altijd beginners blijven.
Vreemd verschijnsel: tot een paar jaar terug had ik tijdens de eindexamenperiode last van nachtmerries. Bijvoorbeeld dat er midden in de nacht aangebeld werd door een functionaris van het Ministerie van Onderwijs die kwam melden dat aan het licht was gekomen hoe ik destijds gefraudeerd had en dat ik daarom alles moest overdoen, `een algemeen herexamen en gauw een beetje’.
Het eerste woord waaraan ik een hekel had, was `vlees’. Diep in mijn kindertijd dus. Kwam natuurlijk ook doordat ik er niet van hield. Met dierenleed had het toen nog niets te maken. Vond het zo’n lelijk woord dat ik het alleen maar met tegenzin uitprak. Uitzondering was Oma Vleesje. Zo noemden wij, de kinderen, de moeder van de slager. Af en toe hielp ze mee in de winkel, een kleine compacte vrouw met een volvriendelijk gezicht. Je kreeg van haar altijd een stukje worst als je vader of moeder had afgerekend.
Vroege zondagochtend. Ik sta voor het huis, in popelend daglicht. Er nadert een vrouw op een fiets. Ze heeft een witte zomerjurk aan, ze heeft haast. Op haar rug draagt ze een cello, niet los en onbeschermd natuurlijk, nee, in een glanzende zwarte cellokoffer, enorm groot ding. Ze lijkt geen last te hebben van de zwaarte ervan, ze fietst zwevend. Als ze me passeert, zie ik aan haar gezicht dat ze al de muziek hoort die ze straks gaat spelen. Ingetogen, tere concentratie. Van het leven waar ze doorheen fietst, merkt ze nauwelijks iets.
Gisteren stopte er ineens een vrachtwagentje van de gemeente in de straat. Twee mannen laadden met haastige tegenzin materiaal uit waarmee een straat of een gedeelte van een straat kan worden afgesloten, alles rood-wit van kleur. Wat nu weer, dacht ik. Sommige gedeelten van de straat zijn de afgelopen maanden opengemaakt. Vervolgens werd er door een paar bloedernstige deskundigen met klemborden in het gat gekeken, ze maakten notities en daarna kon de boel weer dicht. Raadselachtige werkzaamheden.
Met sommige vragen moeten we ophouden. Sterk voorbeeld: “Hebben we er zin in?” Je staat op het punt iets bijzonders te doen of mee te maken, bent daarom ook op een prettige wijze vaag uit je doen, en dan moet je reageren op: “Hebben we er zin in?” Bedoeling is dat je antwoord iets olijks heeft, vooral als de steller van de vraag je vragend blijft aankijken, wat niet per se hoeft, want je antwoord is voorspelbaar.