Vaak ben ik deze column begonnen met dat ik in mijn werkkamer uitkijk op een binnenplaatsje waar niets gebeurt, wat maar goed ook is, want in mijn hoofd gebeurt al genoeg.
Johan Derksen zegt `geen enkele aanleiding’ te zien excuses aan te bieden. Geen enkele aanleiding. Je zou toch zeggen dat hij een beetje aanleiding toch moet voelen. Kan je nog zeggen dat je er niet over denkt met excuses te komen, maar als je beweert geen énkele aanleiding te zien, sta je toch wel erg ver weg van de wereld waarvan je deel uitmaakt en waarover je ontstellend veel meningen hebt.
Raar dat je er toch even over nadenkt: klein beduimeld boek uit de eerste jaren van de vorige eeuw over hoenderteelt. Ik schreef het woord nog nooit op, sprak het ook nog nooit uit: hoenderteelt. Mijn Koningsdag duurt niet zo lang. Vrij vroeg in de ochtend loop ik over de vrijmarkt die dan nog niet in volle gang is. Ik zie niets wat me interesseert, maar daar had ik ook niet op gerekend. Graag neem ik waar wat mensen zoal bewaard hebben en nu wegdoen. Je bent getuige van fases in levens. En dan is er ineens dat boek over hoenderteelt.
De muziek die Henny Vrienten voor films schreef vind ik erg goed. Vaak staat die op als ik aan het werk ben. Gaat betoverend in je gedachten zitten. Veel hoor, drie in één week: Henny Vrienten, Jan Rot en Arno Hintjens uit Oostende.
Graag had ik geweten dat het gisteren Wereld Pinguïn Dag was. Er zijn heel veel dagen voor iets, De Dag van het Brood of Complimentendag of De Dag van de Koortslip, weet ik meestal ook te laat, maar daar raak ik verder niet bedrukt van. De Wereld Pinguïn Dag is natuurlijk iets anders. De pinguïn vind ik een van de leukste dieren die er bestaat. Voor bijna alle dieren voel ik sympathie, maar voor de pinguïn kan men mij wakker maken.
Koningsdag zal deze week meedogenloos in tweeën splitsen. Ik hoor dat veel landgenoten de dag nu al als een `uitlaatklep’ beleven, geïnspireerd door de gedachte dat het eindelijk allemaal weer mag. Als je zelf geen uitlaatklep nodig hebt, kun je best een beetje gaan tobben over wát er eindelijk allemaal weer mag, maar dat doe ik niet meer. Graag wil ik alles zo zonnig mogelijk houden.
Sinds vorige herfst is er hier in de wijk weer een postkantoor. Een echt. Dus geen winkel vol hebbedingetjes en rookartikelen met in de hoek een amateuristische balie. Nee, het postkantoor is op en top wat je van een postkantoor verwacht. Als je in de rij staat voor de balie om bijvoorbeeld een pakje op te halen, zie je links en rechts allemaal nuttige dingen, rollen plakband, bolletjes touw, balpennen die er niet grappig uitzien, je gaat er lekker praktisch van denken. En achter balie staan mannen die van hun werk houden en humor niet schuwen.
Goed gisteren in deze krant te lezen dat biljetten en munten niet zomaar verdwijnen. Fysiek geld. Zo heet het. Niet omdat ik me verzet tegen de eisen van de tijd, maar ik heb graag fysiek geld bij me. Dan zie ik wat ik te besteden heb. Kan best zijn dat dit een gedateerde opmerking is, misschien moet je het stof er even af blazen, ik weet het niet.
Hier in de buurt zijn terrassen waar mensen staan te wachten op een zitplaats. Ze houden de bewegingen op de propvolle accommodatie fel in de gaten en vertonen stormachtige dynamiek wanneer er een paar terraszitters opstaan. Het vrijgekomen tafeltje heeft ook de belangstelling van andere wachtenden. Maar ja, wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Kwestie van meedogenloos op je doel afgaan, niet al te genuanceerd. En als je dan zit, opgelucht om je heen kijken: “Hè, hè, ik zit.” Sommige terraszitters zijn erg goed in die blik.