In mijn omgeving kijken ze veel naar series, op Netflix of andere voorzieningen. Die series zijn vaak onderwerp van gesprek, op verjaardagsfeesten, tijdens maaltijden. Al die series vormen een wereld waar ik niet bij hoor, want ik zag er maar twee, alweer best lang geleden, Borgen en The Crown. Voor beide series afzonderlijk trok ik twee dagen uit en was onder de indruk.
Overheidscampagnes die ons bewust moeten maken van iets wat we beter niet moeten doen, zijn vaak kinderachtig. Gaat altijd om wat we heus wel weten. We moeten er dan onrustig van worden omdat we net iets te vaak doen alsof we het niet weten. Mag best een schepje bovenop. Dat we geschrokken terugdeinzen als we zo’n spotje zien en met ingehouden adem de boodschap herhalen.
Het is de bedoeling dat je min of meer over alles een mening hebt. En niemand vraag zich af wat daar de zin van is. Heus niet alles hoeft zin te hebben, echt niet, kan ook érg vermoeiend zijn, maar hetzelfde geldt voor overal een mening over hebben.
Laatst hoorde ik iemand zeggen: “Hij is geen intellectueel, maar wel een slimme jongen.” De hier bedoelde jongen is een leeftijdgenoot, maar je zegt makkelijker slimme jongen dan slimme man. Hoe dat zit, weet ik ook niet.
Een pakje is nogal een ding geworden. Vaak krijg je eerst paar keer digitale post. Dat het klaar staat voor verzending, dat het onderweg is en dat je het bijvoorbeeld morgen tussen dan en dan kunt verwachten. Van de meeste pakjes die ik ontvang, word ik blij, om dat woord maar weer eens te gebruiken, hoewel ik er een groot voorstander van ben het niet te vaak uit de kast te trekken. Vanwege die blijdschap zit ik tussen dan en dan ook een beetje klaar. Ik werk door, maar één oor concentreert zich op de deurbel.
Pas gisteren zag ik het gesprek tussen Twan Huys en de vriendin van Alexander Pechtold, die zijn vriendin niet meer is, want als ze het nog wel was geweest had ze daar niet gezeten. Minnares is misschien een beter woord. Ex-minnares. Maar ja, ik vind minnares zo’n volle aanduiding. Alsof een vrouw die minnares is, de hele dag daarmee bezig is, met minnares zijn dus. Ze zal heus ook nog wel wat anders doen, naar de bakker gaan, de auto in de wasstraat zetten, dat soort dingen. Met een politicus is dat uiteraard ook zo.
Nog steeds doe ik graag iets wat ik nog nooit heb gedaan. Ik dacht dat het wel een keer over zou gaan, maar dat is niet zo. Waarom zou het ook? Ik schrijf nu wel `iets’, maar meestal is het meer dan dat.
Veel is onzin, heel veel, en dat heeft alles met onszelf te maken. Wij zorgen voor onzin en houden ervan. Soms houden we ervan zonder dat we het in de gaten hebben. Ook houden we er vaak van zonder dat we kunnen zeggen waarom. De meeste onzin is onderhoudend en dat is maar goed ook. Natuurlijk moet je wel leren er de humor van in te zien.
Eerder deze week rijd ik in mijn auto een eenrichtingsweg in, in de richting die niet mag, en als ik probeer om te draaien, staan er ineens twee agenten bij mijn open raam. Een van hen vraagt: “Kun u een beetje uitleggen wat we precies aan het doen zijn.” Die vraag amuseert me zacht en ik zeg: “Ik begrijp waarom u dat vraagt, maar heb geen antwoord paraat.” De agent knik ernstig, zijn collega ook, en zegt dan: “Ik zou maar omdraaien als ik u was.” Nu knik ik, gehoorzaam, en de agenten vervolgen hun weg.
De werkdruk in het eerste jaar van studenten moet lager. De minister die erover gaat, zegt dat ze onder meer moeten wennen aan een ander leven, voor het eerst van huis en zo. Ik ken de werkdruk niet, kan er niets over zeggen en toen ik zelf studeerde in de jaren zeventig, Nijmegen, was de werkdruk moeilijk in kaart te brengen, want je moest vooral discussiëren en daar vooral geen grapjes over maken.