Op de badkamer bevindt zich in een bol een lampje. Daaraan hangt een draadje en als je daaraan trekt, gaat het lampje aan. Niet alleen het lampje, maar ook de ventilator. Ik ben nog steeds iemand die zoiets kan bewonderen. Ik ben opgevoed door een moeder die vaker dan andere mensen zei: “Wat kunnen ze toch veel, hè.”
In mijn roman Kleur van geluk uit 2013schrijf ik dat iemand lijkt op `de Franse zangeres die een paar jaar daarvoor het Eurovisie songfestival won, een meisje van zeventien of achttien met een onbevangen gezicht, vrolijke ogen en een bovenlip die een beetje pruilt als ze haar mond sluit. Ze heeft ook dat glanzende blonde haar dat net tot onder haar gezicht valt.’
Op de radio hoorde ik een fragment van een gesprek over het verschijnsel winterdepressie. Ik heb daar zelf geen last van, geloof ik, hoewel ik minder van de winter houd dan een paar jaar geleden. Ik heb nu weer zin in de zomer, in ieder geval in dagen met meer en langer licht.
Hoewel ik ben opgegroeid in een felle feministische golf, ben ik de laatste maanden ten aanzien van vrouwen meer op mijn hoede dan toen. In die dagen was je al fout bezig als je de deur voor een vrouw openhield, want dan wilde je vast iets meer dan alleen die deur openhouden. Ik heb toen wel mijn manieren geleerd en ja, ben er ook een beetje timide van geworden. En wij, Verbogtjes, zijn van nature al wat verlegen, dus soms durf ik me in vrouwelijk gezelschap nauwelijks te bewegen.
Soms moet je zwakke punten gewoon maar toegeven: ik weet nog steeds niet, echt waar, wat verzadigde en onverzadigde vetten zijn. Is me al vaak uitgelegd en ik luisterde altijd aandachtig, steeds bleker wordend, maar blijkbaar is het geen informatie die ik muurvast opsla. En ik voeg er meteen aan toe: misschien wil ik het wel niet. Terwijl ik er toch aan hecht gezond te leven en ook min of meer in de gaten heb hoe dat ongeveer moet. Bij gezond leven hoort kennis van verzadigde en onverzadigde vetten.
De eerste hevige storm in mijn leven maakte ik mee eind januari 1953. Ik was zeven weken oud en mijn ouders en ik logeerden in de geboorteplaats van mijn vader, in het diepe westen van Brabant, tegen de grens van Zeeland aan. Natuurlijk was ik me niet bewust van die storm, maar toch is hij ergens in mijn herinneringen. Een vriend van me herkende als erg jong kind de muziek die zijn moeder vaak draaide toen ze zwanger was van hem. Het zijn geen herinneringen, het iets wat eraan voorafgaat.
Volgens mij was het begin jaren negentig: ik woon nog in Arnhem en word gebeld door een scholiere. Ik ken haar ouders, haar maar vaag. Ze zit op het gymnasium en houd daar een spreekbeurt, over mij en mijn boeken. Of ik zin heb ook te komen, want misschien zijn er vragen en dan is het handig als ik er ben. Zo’n verzoek heb ik nog nooit gehad, maar daarom vind ik het een aantrekkelijk voorstel.
Me erg druk maken om die Camiel lukt me nog steeds niet, hoewel ik dat `wederzijds handgemeen’ boeiend vind. Hij en zijn advocaat hebben daarover nagedacht en langdurig gesproken: hoe het te noemen? Met een eenzijdig handgemeen kom je niet weg natuurlijk. Waarschijnlijk begint ieder handgemeen zo.
Gelukkig is het 2 januari! Het jaar is nu pas echt begonnen. En wat er met 1 januari aan de hand is, kan ik nog steeds niet zeggen, maar ik ken niemand die geen moeite heeft met die dag. Wakker worden met een mooie oudejaarsavond in gedachten, misschien een beetje suizend hoofd, er hoeft verder nog niets, wat kan erop tegen zijn?
Natuurlijk hebben we het zelf bedacht: dat overmorgen een nieuw jaar begint. Woorden voor de voortgang van de tijd. En cijfers natuurlijk. Dat hebben we nodig om onze levens te kanaliseren, om afspraken te maken die onze bezigheden behapbaar maken. Ja, ik loop even door een paar open deuren, maar dat mag op het einde van het jaar. Is goed voor de onbevangenheid en de schone lei waarmee we maandag beginnen.