Veel te vaak horen we `Lijkt me wel leuk, ja’. En vervolgens gaat er iets gebeuren wat met die woorden te maken heeft, vakantie, stadsautootje, beeldhouwwerk in de voortuin, tatoeage over de gehele borst, themafeest (`jaren zeventig’), raar hoedje, vijver. Ik noem maar wat. `Lijkt me wel leuk, ja.’ Ik voel me een beetje neerslachtig worden als ik het hoor. Zelf ben ik meer van: of wel, of niet, maar niet er tussenin. `Wel leuk ja’ is er tussenin. Is me te lauw. Daarom ben ik blij met het initiatief van een kinderboerderij in Duiven.
Het moet makkelijk zijn grappen te maken over de subsidie die een ondernemer uit Elst krijgt om toiletrollen te drukken waarop argumenten staan tégen een verdrag van Oekraïne. We hebben het uiteraard over het referendum 6 april, een tamelijk zinloze gebeurtenis, want er zullen te weinig stemmers komen om dat referendum geldig te laten zijn. En de regering hoeft zich niets van de uitkomst aan te trekken. De ondernemer is `een bezorgde Nederlander’. Raar dat er geen grapje in me opkomt. Misschien zijn er ook mensen verontwaardigd. Ze zeggen `en dat van onze centen’.
Altijd interessant hoe we omgaan met meningen. Je kunt er natuurlijk over in gesprek gaan. Zelf vind ik dat de beste gang van zaken. Dus als een menig het begin is van een gedachtewisseling. Maar ik geloof dat we meningen steeds moeilijker vinden. We gaan er vreemd mee om. Iemand geeft een mening en dan zeg je bijvoorbeeld: `Goed dat ik het weet. Ik kom er later op terug.’ In principe is er niets aan de hand met deze reactie, maar in 9 van de 10 gevallen wordt er later niet op teruggekomen. De reactie `Goed dat ik het weet’ is voldoende.
Moet Sesamstraat nu helemaal weg of hoe zit het? Het prachtige programma is al weggemoffeld op een zijspoor, misschien is het gewoon té goed, en kan deze tijd dat niet hebben. Het spijt me soms dat ik te vroeg geboren ben. Graag was ik met Sesamstraat opgegroeid. Misschien was ik dan wat losser uit mijn kindertijd gestapt. Ik vraag me af welke kinderprogramma’s mijn generatie opvoedde - dat is het woord dat ik er even bij pak, opvoeden. Natuurlijk deden mijn ouders dat, heb ik niets over te klagen, helemaal niet, maar van Sesamstraat had ik vast wat extra bagage gekregen.
Laatst stond ik bij vrienden thuis voor een kolossaal televisiescherm te tennissen. Niet echt, net alsof. De bal op het scherm reageerde op mijn bewegingen en ook was er een tegenstander. Die stond naast me, maar ook op het scherm tegenover me. Ik kan zoiets moeilijk uitleggen, daarom maar een korte samenvatting: ik vertoonde tennisdynamiek zonder echt te tennissen. Is de gewoonste zaak van de wereld, maar ik moest er even aan wennen en zei net iets te vaak en net iets te lacherig dat ik het raar vond. Je hebt zoiets ook met schaatsen.
Graag volg ik de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Ver weg, maar ook helemaal niet. Gaat ons ook aan, op den duur. Jammer dat hier alleen fragmenten van de toespraken van de kandidaten worden uitgezonden. Als ik tijd heb, wil ik er geen woord van missen. Zeker niet wanneer de familie van de kandida(a)t(e) in de buurt van het spreekgestoelte staat. De opgetogenheid van het begin van zo’n toespraak stemt me altijd monter. Volgend jaar zijn er hier nieuwe verkiezingen, misschien eerder, je weet het nooit, maar dat is niet te hopen.
In mijn kindertijd in Nijmegen was het de normaalste zaak van de wereld dat je bijna iedereen vandaag met een askruisje zag lopen. Carnaval was voorbij, er begon een nieuwe tijd die veel ernstiger was. Dus allemaal naar de kerk. Ik ging met de klas, naar de kerk op de Berg en Dalseweg. De pastoor die er de dienst uitmaakte, praatte zo Brabants dat je hem nauwelijks verstond, zeker niet wanneer hij routinematig sprak, wat al snel het geval was wanneer hij op een paar honderd kinderen en volwassenen een askruisje moest plaatsen.
Welke minister gáát hier dan over, vroeg ik me gisterochtend af toen ik op de radio hoorde spreken over carnavalsoptochten die vanwege de harde wind werden afgelast. De verslaggever had gevoel voor dramatiek, want zei tegen een van de betrokkenen: `Daar gaat dus het levenswerk van één jaar.’ Hij doelde uiteraard op de praalwagens. Ik probeer me in de situatie te verplaatsen. In een loods ben je een jaar bezig geweest met een kolossaal geinig ding op wielen. Niet dagelijks, maar een paar keer per week.
Zondagochtend, tamelijk vroeg, het is nog niet zo lang licht: ik zit voor het raam naar de stille straat te kijken, een tijdsbesteding die goed is voor mijn gedachten, en ineens komt er beweging in de straat: een zeer bejaard echtpaar passeert mijn raam. `Passeren’ is een te beweeglijk woord, het verplaatst zich in peuzeltempo. Een man en een vrouw, hij is veel groter dan zij, maar zij vangt dat verschil in haar omvang op. Ze hebben geen last van hun trage voortgang. Nee, het is aan hen te zien dat ze het prima vinden dat het niet anders kan dan zo.
Minister Van der Steur hoeft niet voor álles op zijn sodemieter te krijgen. Ik zeg er meteen bij dat ik geen fan ben. Eerder deze week zag ik in Brandpunt een portretje van hem. Het was niet duidelijk wat het moest aantonen, maar misschien viel er ook niets aan te tonen. De minister kan goed bloemschikken en is volgens marktkooplieden `gewoon een aardige man’. Aan het woord kwamen verder een licht gehavende wijndrinkvriend en een schoenmaker. Die laatste vertelde dat de minister toen hij nog student was, schoenen voor hem gemaakt had.