Bezoek dat te vroeg komt! Je staat nog iets te versnipperen boven een saus die maar geen saus wil worden, maar vooral op een voegmiddel lijkt, en dan gaat de bel. Daar staat het bezoek: “Sorry, we zijn iets te vroeg. Ben je nog aan het koken? Nou, doe maar net alsof we er niet zijn.” Mensen die zeggen dat ze er niet zijn terwijl ze er wel zijn, vormen een grotere aanwezigheid dan wanneer ze er echt niet waren geweest, zeker als ze zeggen: “Moeten we soms even helpen?”
In mijn buurt worden zo nu en dan scènes voor films opgenomen of reclamespotjes. Daarover krijgen we een brief waarin uitgelegd wordt waarmee we allemaal rekening moeten houden. Brief eindigt met de belofte dat het ongemak zoveel mogelijk beperkt wordt en ook worden we bedankt voor ons begrip. Zie je ook weleens bij werkzaamheden op snelwegen staan, bord met daarop dank voor ons begrip. Soms vraag ik me af of ik dat begrip heb, maar ik doe er niet moeilijk over, blij dat ik word bedankt.
“Waar zit je toch met je gedachten?” Die vraag werd me als kind al vaak gesteld. Nog steeds. Heb nooit een antwoord, want gedachten kunnen ineens met me op de loop gaan en waar ze dan weer stilstaan, weet ik niet meteen, ik moet me even oriënteren.
Het is echt niet nodig alles te begrijpen. Dat besefte ik gisteren weer toen ik in deze krant las over het beleid van de NPO, een gesprek met directeur video Frans Klein. Toen ik het uit had en tijdje naar buiten had gekeken zonder iets te zien, merkte ik dat er twee dingen waren blijven hangen. Het eerste: de houdbaarheid van mensen. Ging over het nieuwe praatprogramma van Khalid Kasem en Sophie Hilbrand. Hun voorgangers bleken niet houdbaar, maar zij wel. Is investeringsbeleid.
Graag ben ik van veel op de hoogte. Niet meer van zoveel mogelijk. Ineens kan ik enorm klaar zijn met berichten over sommige gebeurtenissen. Ik hoef bijvoorbeeld even niets meer te weten over de kabinetsformatie. Te vaak hoorden we dat ze `er nog niet uit zijn’ en dat ze `er helaas niets over kunnen zeggen’. Waarom zou ik me daarmee bezig willen houden? Ander voorbeeld: Zandvoort. Vanaf het begin wilde ik het al het liefst aan me voorbij laten gaan, maar ja, nationaal belang, je kunt je niet permitteren onder een steen te leven.
Uiteraard is erover vergaderd: wat doen we met het jubileum van 2 voor 12? Duurde een tijdje, maar toen kwam iemand op het idee Bekende Nederlanders als kandidaten te vragen. Iedereen aan tafel keek opgelucht: briljant voorstel.
Paar keer per week denk ik: “Wat is alles toch goed georganiseerd!” En dan bedoel ik: in dit land. Of het helemaal waar is, weet ik niet zeker, maar het is goed voor mijn humeur het zo nu en dan te verzuchten. Je bestelt een medicijn bij de apotheek en een paar uur later wordt het je aan de deur overhandigd door een man met een bromfietshelm op. Zegt die er ook nog bij: “Kunt u weer een tijdje vooruit.”
Wat allemaal kan en mag, weet ik niet, maar ze vervullen me altijd met tintelende herinneringen, de groepjes eerstejaarsstudenten die ik door de stad zie lopen of fietsen. Ze verkennen die stad, voor het merendeel van hen onbekend, ze verkennen hun nieuwe leven. Introductiedagen, zo heet deze tijd. De mijne waren ongeveer vijftig jaar geleden, niet onvoorstelbaar ver weg. Voordat ik eraan begon, zag ik er vaag tegenop, waarschijnlijk omdat ik van alles moest doen wat anderen voor me bedacht hadden. Daar hield en houd ik niet zo van, ik bedenk het liever zelf, toen ook al.
Interessant een gesprek te lezen met oud-generaal Peter van Uhm. Hij pleit voor maatschappelijke dienstplicht voor jongeren: dat ze iets gaan doen voor de samenleving, in ieder geval tijdelijk. Hij voegt eraan toe: “En geef de lastige maar aan mij. Daar kunnen wij bij defensie wel mee omgaan.” Toen ik zelf jongere was (wanneer houdt die status op?) had ik vast bezwaar gevoeld tegen deze bonkige suggestie, mild gezegd, maar nu zit ik te knikken.
Avond ervoor waren we naar The Rolling Stones in de Amsterdam ArenA geweest, een bevriend collega, Thomas Rosenboom, en ik. Daarna hadden we veel bier en iets te veel Jack Daniël´s gedronken om het opwindende optreden te vieren. De nieuwe dag was slecht begonnen. Om half acht moest we in een radioprogramma zijn, want: “Wat leuk, twee schrijvers met dezelfde achternaam die naar de The Rolling Stones zijn gegaan.” Gesprek duurde nog geen vijf minuten en de voornaamste vraag was of we de Stones niet erg oud vonden (`ouwe lullen’).