Ja, denk ik, zoiets moet je natuurlijk ook kopen. Ik zie een vriendin lopen met een gloednieuwe hamer, om de steel zit een plastic zakje, wat ik een sterk voorbeeld vind van overbodige verpakking. Zelf heb ik ook een hamer thuis, wel twee, maar heb het gevoel dat die er altijd waren, dat ze gewoon een keer het huis zijn binnengekomen, zoals de Rijn bij Lobith ons land, iets waar je haast nooit bij stilstaat. De vriendin steekt de hamer triomfantelijk omhoog en zegt dat ze last heeft van kluskriebels.
Vaker dan me lief is loop ik de laatste dagen te denken: het gaat om de inhoud. Komt door de kabinetsformatie die maar niet vlot: “We gaan voor de inhoud.” Of: “We moeten eerst inhoudelijke problemen oplossen.” Ik beweer niet wijsneuzerig dat ieder probleem inhoudelijk is, ook bijvoorbeeld een lekke band, maar het woord banjert log door mijn gedachten. Inhoud. Ook als boodschappen doe. Ik zeg streng tegen mezelf: “Het gaat om de inhoud.”
Met warme belangstelling las ik gisteren in deze krant een artikel waarboven stond: Ons brein moet weer wennen aan feestjes. Die belangstelling was warm omdat ik een brein heb dat daaraan al levenslang moet wennen. Komt doordat ik me op die gelegenheden altijd afvraag of ik wel feestelijk genoeg doe. Sommige mensen hebben daar een groot talent voor, ze komen ergens binnen en hup, daar gaan de handjes al de lucht in, maar waarschijnlijk zitten ze niet met dezelfde vraag in hun maag als ik, ze zijn automatisch feestelijk.
Vandaag wordt er weer ministerieel vergaderd over de doorstroomlocaties. Waarschijnlijk in net pak. Als de bewindslieden op zondag bij elkaar komen, zien ze er altijd uit alsof ze op zeilkamp mogen. Hoewel ik beter weet, denk ik dan toch: o, het komt allemaal wel goed. Denk ik nu eerlijk gezegd ook: zondag gingen ze al een beetje overstag qua veel doorstroomlocaties, misschien jagen ze vandaag de kogel door de kerk. Door dat uitstel wordt ons verlangen ernaar natuurlijk intenser, zo werkt dat.
In mijn omgeving hoor ik niemand over de Chinese raket die morgen op aarde crasht. Dat is het woord, geloof ik: crasht. Misschien begon ik er niet eens over als het niet op Europa zou zijn. Risicogebieden zijn Spanje, Italië en Griekenland, maar dat is een vermoeden, niemand weet het blijkbaar zeker. En over een raket die op hol is geslagen, valt weinig te zeggen. Het is trouwens niet de raket als één ding, nee, brokstukken, waarvan de meeste in de atmosfeer verbranden, maar niet allemaal.
Hier vlakbij is een grote winkel waarop staat: Kathmandu Outdoor & Travel. Daar kun je van alles kopen voor reizen naar onherbergzame gebieden ver in de wereld. Soms sta ik even stil voor de etalage en zie geavanceerde thermoskannen, truien die de vrieskou trotseren, schoenen voor in het hooggebergte, dat soort dingen. De laatste keer dat ik heel ver weg was, op het dak van de wereld zelfs, is al enige tijd geleden. Dat besef ik sterk daar voor die etalage. Vuurland, schiet het dan door me heen, zou ik daar niet eens naartoe kunnen?
Al een week ontving ik nauwelijks post, terwijl er post is die ik altijd krijg. De Donald Duck bijvoorbeeld. Of deze krant. Omdat ik niet in het verspreidingsgebied woon, wordt die in plastic verzonden. Komt een dag later, veel nieuws dat ik al ken, lees ik nog een keer. Soms is oud nieuws aangenaam, omdat je je er minder druk over hoeft te maken dan toen het nieuw nieuws was. Ik bel naar de klantenservice van Post.Nl. Zelden bel ik naar een klantenservice, kost alleen maar tijd en levert haast nooit iets op, maar nu ben ik ineens nieuwsgierig.
Eigenlijk – altijd een beetje uitkijken met het woord `eigenlijk’ – vind ik dat mensen die zeggen dat de coronamaatregelen onze vrijheid beperken, vreemd denken over wat vrijheid is. Dat mag natuurlijk, maar daar zeg ik niet bij dat alles mag, want bij vrijheid hoort ook dat niet alles mag. We mogen bijvoorbeeld niet zomaar opgesloten worden, maar dan nog kun je onbeperkt blijven dwalen door de vrijheid in je hoofd. Dat is wat makkelijk gezegd, want je kunt je daarvoor ook iets te bedrukt voelen, in alle opzichten.
Hier in de buurt zeiden we tegen elkaar: “Ben je er dinsdag?” Antwoord geven was niet eens nodig. Soms vroeg iemand: “Het gaat toch door?” Vreemde vraag is dat, want hoe zou je Dodenherdenking niet door kunnen laten gaan? Maar bedoeld werd de praktische gang van zaken, om het zo maar eens te noemen.