“Heb je al gebéld? Je kunt gewoon bellen, hoor.” Gaat over de GGD. Vaccinatie. Mensen zeggen dat ik moet bellen want er is altijd wel `een plekje vrij’, waarmee bedoeld wordt dat er vaccins over zijn, en die moeten natuurlijk wel ergens in, in mij bijvoorbeeld.
Er wonen best veel mensen in Den Haag, ook dames en heren, maar als we het over de dames en heren in Den Haag hebben, bedoelen we de politici, vooral de prominente. Uit hun contacten met de media blijkt dat ze nu eerst rust willen, de heer Hoekstra heeft het over afkoelen. Een van de interessantste heren in Den Haag is de komende tijd de heer Segers. Hem wordt verweten dat hij de heer Rutte een Judaskus gaf, afgelopen zaterdag, dus nog voordat iedereen afgekoeld tot rust was gekomen.
Gisteravond keek ik niet naar het programma Het mooiste meisje van de klas. Ik weet dat het fascinerend kan zijn, maar van al die uitzendingen zag ik tot nu toe soms alleen een fragment. Vind het te confronterend. In de klassen waarin zat, op de lagere en middelbare school, waren geen meisjes. Jongensscholen immers, katholieke.
Zaterdag koop ik doosje wijn in een loeidrukke, coronaloze supermarkt. De kordate caissière zegt: “U ben boven de 18, zie ik.” Ik zeg: “Net.” Zij: “Dacht ik al.” Even zoek ik naar een reactie, maar ik laat haar de laatste slag. Drie slappen grappen binnen nog geen 5 seconden. We weten dat het grapjes van niks zijn, maar toch vinden we het prettig ze te maken. Dat soort flinterdunne saamhorigheid is soms nuttig.
Tot middernacht keek ik eergisteren naar wat zich in de Tweede Kamer afspeelde. Toen was ik bekaf en ik wist ook waarom: door de onrechtstreeksheid van alles wat er werd gezegd, niet in de vragen, in de antwoorden. Natuurlijk, hoort bij het politieke spel, want dat het een spel is, was maar weer al te duidelijk, mét alle verontwaardiging. Het slotakkoord van het spel: de heer Rutte stapt niet op. Is niet verbazingwekkend.
Is me vast een keer uitgelegd, vaker, maar waarom Goede Vrijdag Goede Vrijdag heet, weet ik niet meer. Wel wat wie die dag gedenken, en daar gaat het om, de kruisiging van Jezus Christus. Ik zeg het erbij, omdat het nogal wat is. Of je nu `een gelovige’ bent of niet. Hij geloofde er zelf wel in, in de betekenis van zijn dood. Daarom liet hij zich tot zijn laatste snik martelen, het moest zo erg mogelijk zijn.
Wilde er één keer eentje hebben, een document dat aantoont dat ik me niets van de avondklok hoef aan te trekken. Dinsdag was het zover! De laatste dag van de oude avondklok, dus om 21 uur binnen.
Moment staat me nog helder bij, maar niet meer wanneer het was. Ik bedoel: uurtje langer buiten spelen. Daarvoor mocht het `nog even’ en dat was heel wat. De langste kinderfase werd begrensd door het tijdstip van 6 uur. Het benauwende woord was `Binnenkomen!’, voorafgegaan door je naam. Je was nog aan het voetballen op straat, wat in mijn geval niet veel voorstelde, maar toch. Ineens riep je moeder je voor het eten, wat, geloof ik, wat later dan 6 uur was, maar je moest wel binnen zijn, handen wassen en zo.
Op mijn bureau liggen ook papiertjes van dingen die ik moet doen. Als ik aan het werk ben, kom ik zo’n papiertje vaak tegen en dan leg ik het op een andere plek, zichtbaarder, maar ja, dat duurt nooit lang, want zonder dat je er erg in hebt, leg je er iets op. Ziehier het misverstand: je denkt dat je van wat je moet doen al iets gedaan hebt doordat je het hebt opgeschreven.
Te vroeg! Dat dacht ik zaterdagavond toen Matthijs van Nieuwkerk zijn show afsloot met de mededeling dat hij eind augustus weer terugkomt met het programma en ons een mooie zomer toewenste. Vriendelijk en attent vond ik het, maar kom op, de zomertijd was nog niets eens begonnen!