Gisteren maakte ik afspraken over de kerstdagen. Wanneer, bij wie, wat zelf mee te nemen, cadeautjes of geen cadeautjes? Het is niet zo dat ik het gevoel heb dat het nog maar kort geleden is dat ik de vorige keer die afspraken maakte. Wel dat het wat mij betreft best nog even mag duren voor het zover is. Is het verzet? Ik weet het niet. Ik houd van dat soort dagen, maar moet me er nog gezellig op gaan verheugen.
Vaak heb ik het hier al geschreven, maar nog niet vaak genoeg: een van de ergere alledaagse vragen die we elkaar kunnen stellen is “Is er iets?”. Dan kijk je dus op een manier die de ander niet meteen kan duiden. Er is natuurlijk altijd iets, maar als je ernaar gevraagd wordt, kun je haast nooit zeggen wat dat is. Ik doe soms een poging, maar mijn ervaringen dienaangaande zijn matig tot slecht. Nooit ontstaat er dan vrolijkheid. We weten dat het niet te doen is te zeggen “Nee, er is niets.” Die bekentenis is onacceptabel: “Wel. Er is iets. Ik zie het toch.”
Eerst dacht ik dat ik het niet goed had verstaan. In een radioprogramma op zaterdagochtend werd gezegd dat we 50 miljoen koppen koffie per dag drinken. Het aantal werd meteen daarna herhaald. Blijkbaar vond de presentator het ook veel. Die hoeveelheid probeer ik dan voor me te zien. Ik heb altijd visuele ondersteuning nodig. Als het gaat over rookworsten die we tijdens de koude maanden in Nederland eten, vind ik het prettig als iemand heeft uitgerekend dat wanneer je ze gestrekt achter elkaar zou leggen, ze de afstand tussen hier en Australië overbruggen.
Wat ik nooit verwacht had, is dat ik me stoor aan mensen die roken. Storen is misschien een net iets te groot woord, maar het begint erop te lijken. Dan bedoel ik niet eens roken in mijn bijzijn, nee, maar dat ze zich even uit een gesprek en de ruimte verwijderen om op een balkon, binnenplaats, stoepje, in een gangkast een sigaret te roken. En als ze dan terugkomen ruik je enorm wat er de voorafgaande paar minuten heeft plaatsgevonden.
Een zwarte hoge hoed had ik, geen echte, maar een van plastic, te klein voor het hoofd van de tienjarige die ik was. En een toverstok, waarvan ik wist dat ik niet moest zeggen dat het een toverstok was. Ik toverde niet, maar goochelde. Toveren was iets anders. Dat gebeurde in sprookjes. Een goochelstok dus, een zwarte, met twee witte uiteinden. Ik was De Grote Thomassini. Dat leek me een voortreffelijke artiestennaam.
Een vraag die ik hier vaker aan de orde stel: wanneer ben je oudere? Nu komt hij in me op omdat ik van alles lees over valcursussen. Ouderen vallen vaker dan toen ze nog geen ouderen waren. Kan door veel komen, medicijngebruik bijvoorbeeld. Of omdat je bang bent te vallen. Dan beweeg je je immers niet normaal. Volgens mij geldt dat voor veel waarvoor je bang bent. Ik noem maar wat: er komt een vriend op bezoek en het is bekend dat je niet over zijn echtscheiding moet spreken. Ik ben dan bang dat ik dat juist wél doe.
Het bericht had ik al gehoord,vrijdag op de radio, en ik voelde dat het belangrijk was, ook omdat het in het nieuws werd voorgelezen, maar scherp begrijpen deed ik het nog niet. Nu ligt het naast me op mijn bureau. Heb het uit de krant gescheurd.
Vorige winter schreef ik al over haar, het meisje dat in de supermarkt hier om de hoek tussen ingang en winkelgedeelte achter een hoog tafeltje staat waarop ze iets bereidt. Zo wil ze ons, klanten, warm maken voor een product. Vorige winter was het erwtensoep die ze in kleine kartonnen bekertjes serveerde, met een kleine plastic lepel. Ik zei dat ik niet van erwtensoep hield, terwijl ik dat best zou willen, dat ik zelfs jaloers kon zijn op mensen die meteen rode wangen krijgen als ze over erwtensoep spreken. Ze knikte en zei dat ze ook niet van erwtensoep hield.
Misschien is het vandaag weer voorbij, maar gisteren en eergisteren ging het vaak over de schoenen van vicepremier Hugo de Jonge, de verse minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hier en daar werden ze rock-‘n-rollschoenen genoemd, maar schoenen zijn alleen maar rock-‘n-rollschoenen als ze een eenheid vormen met degene die ze aan heeft. Is hier niet het geval. Het is een parmantige keuze van deze nieuwe minister. Laten we eerlijk zijn: wie had hiervoor van Hugo de Jonge gehoord? Dat had hij zelf ook wel in de gaten en hij dacht dus: ik moet iets doen!