Iedere donderdag zit de nieuwe Donald Duck bij de post. Soms is er iemand op bezoek als ik de post van de deurmat pak en op tafel leg. Natuurlijk gebeurt het dat het bezoek vragend naar de Donald Duck wijst, maar ik zeg er steeds minder over, ook omdat ik niet weet wat. Ik ben niet mijn hele leven abonnee, want het eerste nummer verscheen in mijn geboortejaar en toen was ik nog niet staat er als de kippen bij te zijn.
Bij het bericht van de dood van Frits Bom dacht ik niet dat hij al lang overleden was, wat ik soms heb bij mensen die ik lang niet meer zag of aan wie ik lang niet meer dacht. Hij is niet oud geworden.
Deze dagen wordt er veel over Jan Wolkers gezegd en geschreven. Gisteren was het tien jaar geleden dat hij overleed – ik ben opgehouden iemand te zijn die dan verbijsterd uitroept: is dat alweer tien jaar geleden?!
“Pas maar op,” zegt de patiënt voor me. “Het is oorlog.” Hij wijst naar de fysiotherapeut bij wie ik dadelijk op de behandeltafel ga liggen. Zijn praktijk is in de fitnessclub, in een afgezonderde ruimte, dat wel. Het heeft iets handigs: ik overdrijf vaak in de fitnessruimte en kan dan meteen met de blessure naar de fysiotherapeut die me dan weer nieuwe oefeningen voorschrijft die ik ter plekke kan doen. Als ik ervoor in de stemming zou zijn, kan ik een minstens een halve dag in de fitnessclub doorbrengen.
Dat Pipo de Clown terugkeert op de Nederlandse televisie! Niet in oude afleveringen, nee, er komt een nieuwe Pipo die er hetzelfde uitziet als de oude Pipo, ook met een zonnetje op zijn linkerwang. Hoe oud was ik toen ik voor het eerst naar Pipo keek? Ik denk een jaar of zeven, acht, eind jaren vijftig, begin zestig. Er was toen alleen op woensdag- en zaterdagmiddag een uur voor kinderen op televisie. Je was dus met alles blij.
Of ik het zorgelijk moet vinden, weet ik niet. Misschien vraag ik het me al heel lang niet eens meer af. Wat is er aan de hand? Ik zeg er meteen bij dat het in principe niet belangrijk is, maar ik moet het even kwijt naar aanleiding van iemand die ik in het avondjournaal van zondagavond waarschuwend aan het woord hoorde.
Volgende week zal Carola Schouten van de ChristenUnie ongetwijfeld op het bordes staan. Als deze zin over een paar eeuwen wordt opgegraven en onze tijd helemaal vergeten is, roepen de woorden een groot vraagteken op. Op het bordes staan? Hoezo op het bordes staan? Maar wij weten gelukkig nog wat er bedoeld wordt. Het heeft ook iets plezierig huiselijks, even naar buiten, hup, het bordes op. Carola Schouten zegt dat ze niet weet of ze daar staat, maar ze zegt niet dat ze er niet staat, dus staat ze daar.
Dat ze al een jaar of drie hier en daar worden gehouden, wist ik niet: feestjes waarop het geslacht van de baby bekend wordt gemaakt. De nog niet geboren baby dus. Ik las hierover met ingehouden adem.
Het was te voorspellen: op radio en televisie waren deze dagen veel gesprekjes met `mensen op straat’. Hun werd gevraagd wat ze dachten van de voornemens en plannen van de nieuwe regering. Waarschijnlijk is het goed dat die gesprekjes er zijn, maar het is ook nutteloos tijdverdrijf, want we zijn ze meteen erna weer volledig vergeten. Maar goed, het is een vorm van folklore.
Hoe zit het ook alweer zit met brieven die ik van de overheid ontvang? Ik zeg er meteen bij dat ik niet mijn best heb gedaan de kwestie scherp te begrijpen. Het gaat erover hoe ik aangesproken word: mijnheer of mevrouw Verbogt. Wordt afgeschaft. Niet alleen in mijn geval, maar algemeen. Het is, las ik, niet wenselijk. Of niet wenselijk meer. Kan het mij wat schelen? Zou wel moeten. Veel kan dan niet wenselijk zijn, maar wel dat je een goede relatie met de overheid hebt. En bij een goede relatie horen ook goede omgangsvormen. Vind ik. De overheid blijkbaar niet.