Het was niet voor niet dat ik gisteren hier kort het lied `We zijn er bijna, we zijn er bijna, maar nog niet helemaal’ behandelde. Ik teken er nog bij aan dat ik het altijd lastig vind mee te moeten met het lied terwijl we in een file staan. Het kan hartstikke waar zijn wat we zingen, maar toch. Bovendien: wat is bijna? Over die kleine, maar toch ook grote vraag dachten we uiteraard ook vaak na tijdens de formatiebesprekingen. We zijn er bijna, we zijn er bijna, maar nog niet helemaal.
Een oud lied dat zich soms door mijn hoofd zingt is: We zijn er bijna, we zijn er bijna, maar nog niet helemaal. Iedereen kent het, iedereen zal het weleens gezongen hebben, waarschijnlijk vaak. Ik herinner me vooral hoe er iemand in auto mee begon, mijn moeder, af en toe mijn vader, een oom, een tante. Dagje weg geweest, naar een attractie, familiebezoek, en dan in de vroege avond moe maar voldaan weer naar huis. Ik was nogal een dromer en zat op achterbank graag naar de hemel te kijken, met daarin een oranje zon en wolken waarin ik allerlei taferelen zag.
Gelukkig zag ik zaterdagavond de herhaling van Zomergasten met Eberhard van der Laan die al zeer ziek was, maar ook zoekend. Dat laatste viel zo weldadig op en dat maakte hem sterk, niet alleen tijdens de uitzending, maar het gold voor zijn hele leven: iemand die voortdurend zoekt, naar oplossingen, naar mogelijkheden, naar nieuwe manieren van kijken.
Vandaag neemt Hans Spekman afscheid als voorzitter van de PvdA. Dat had hij eigenlijk al op 17 maart gedaan, na de verkiezingsnederlaag van zijn partij, die ook lang mijn partij was. Maar er moest dus nog een officieel moment komen. Een moment voor wat? Ja, voor afscheid. Tussen toen en nu is zijn zus overleden. Anneke. Ik lees een interview met hem waarin hij ook over haar praat. Dat doet hij zo mooi en innig dat ik de rest van het gesprek minder belangrijk vind.
Waar griezelde ik als kind van? Dat vraag ik me uiteraard af in de Kinderboekenweek waarvan het thema griezelen is. Mooi, vreemd woord is het, je kunt het bijna niet luchtig uitspreken. Toen ik heel klein was, las mijn vader me Klein Duimpje voor. Van het donkere bos waarin hij verdwaalde, maakte mijn vader écht een donker bos en dat vond ik behoorlijk eng, maar ik zat bij mijn vader op schoot en daar kon me niets gebeuren. Was dus niet griezelig, want dan ben je bang en geschrokken, je voelt het in je ademhaling, je hebt kippenvel.
Hoe sta ik ervoor in 2021? Nog niet zo lang terug was zo’n vraag niet in me opgekomen. Over 4 jaar! Ik hoop dat het meeste wat ik doe, hetzelfde is als wat ik nu doe, met opgeheven hoofd, neus in de wind, borst vooruit, zacht opgejaagd door avontuurlijke onrust, altijd nieuwsgierig naar de horizon. Ik doe er mijn best voor, maar als je je er best voor moet doen en het niet zomaar gaat, is er iets aan de hand waar je misschien niet je vinger op kunt leggen. Ben ik pessimistisch? Alsjeblieft niet zeg.
Deze dragen draai ik vaak de muziek van Tom Petty. Maar dat deed ik altijd al. Het meeste van wat hij gemaakt heeft, heb ik. Hij stierf maandag, de dag dat mijn moeder 92 was geworden als ze vorig jaar niet was overleden. Haar verjaardag en de dood van Petty hebben een verbond gesloten. Zo werkt het bij mij zonder dat ik kan uitleggen wát er dan werkt.
De trein staat stil een paar minuten voor het station van een niet al te grote stad waar ik niet moet zijn. Anders had ik het vervelend gevonden vlak voor de bestemming te worden opgehouden. Gebeurt vaker, op het station is iets aan de hand, misschien zijn rails vol, de trein moet even wachten.
Zaterdagmiddag was ik in de Openbare Bibliotheek van Nijmegen waar Pé Hawinkels werd herdacht, de dichter en vertaler die in Nijmegen woonde en in 1977 jong overleed.
De vroege ochtend begon gisteren koninklijk. Niet mijn bijdrage(n) eraan, nee, de ochtend zelf. Het was stil op straat, geen zuchtje wind, om alles hing een gouden glans. Ik verlang dan vurig dat er even niets gebeurt en bedierf het zelf, want ik zette het ochtendprogramma aan. Daar hoorde ik dat de gipsvluchten worden gestaakt. Gipsvluchten? Ja, de wintersporters met een gebroken been kregen ieder jaar zendtijd in het journaal, waarschijnlijk om aan te geven dat de tijd verstrijkt. Je hoorde er nooit commentaar bij waarvan je opkeek.