Als je een blessure hebt, die zichtbaar is door bijvoorbeeld een mitella of gipsverpakking of een stevig verband, moet je onophoudelijk verklaren wat er aan de hand is. “Wat heb jij nou?” Dat is meestal de vraag. En als je die beantwoord hebt, voor de zoveelste keer, is het ook de bedoeling dat je helder uiteenzet hoe het zo gekomen is. Vooral dat onderdeel van het gesprek, begint je onderhand de keel uit te hangen. “Ja, ik ga de voordeur uit en stap op een rolschaats.” De ander vraagt: “Een rolschaats?”
Hoe vaak valt een mens van zijn fiets? Mijn overkwam het gisteren voor de tweede keer en tijdens de val, dacht ik aan de eerste keer, twintig jaar geleden. Toen was het in de nacht. Het slot van mijn fiets zat los en voegde zich tussen de spaken van het achterwiel. Ik vloog over het stuur en toen zette zich de val in. Die leek lang te duren. Dat weet ik zo zeker omdat ik me tijdens de val probeerde te herinneren wat ik als kind tijdens de judolessen had geleerd. Ik kwam helaas niet op straat terecht volgens de instructies van toen.
Normaal zou nu zo langzamerhand de komkommertijd beginnen (vreemd dier op de Veluwe, dat soort nieuws), maar waarschijnlijk gebeurt dat dit jaar niet. Daarvoor is er te veel aan de hand in de wereld. Daarom blijf ik er wel op gespitst. Volstrekt onbelangrijke berichten kunnen immers iets troostrijks hebben. Op de radio zou de presentator op dit moment zeggen: “Leg uit!” Het is helaas moeilijk uit te leggen. Iets onbeduidends vraagt op een onbeduidende manier om aandacht en krijgt die dan ook. Zoiets.
Meestal weet ik waarom ik niet kan slapen, problemen, zorgen, een hoofd vol gedachten over wat ik aan het schrijven ben, te laat te heftig getafeld, maar soms weet ik het ook niet. Daar ga ik me niet over opwinden. Ik probeer aan zachte taferelen te denken, stil strand op een vroege zomerochtend, boottocht over een smalle rivier met aan beide kanten veel groen op de oevers, uitzicht over een slapende stad aan het einde van de nacht. Schapen tellen doe ik niet, want dan vraag ik me veel te vaak af waarmee ik bezig ben, en dat helpt niet.
Graag kijk ik naar tennis, maar dat doe ik toch anders wanneer er geen Nederlanders meer meedoen. Op Ronald Garros zijn we er allemaal uit, om het maar weer eens over `we’ te hebben. Eerst is het geboeid zijn met spanning, daarna alleen maar geboeid.
Lang geleden dat ik erover hoorde: dat je een minuut gratis winkelen kon winnen, in een supermarkt. In de tijd dat ik krap bij kas zat, tussen mijn twintigste en dertigste, gebeurde het vaker. Moest je bijvoorbeeld een paar niet al te moeilijke vragen beantwoorden of iets raden, bijvoorbeeld het gewicht van een kip of een zak bonen. Aan dat soort dingen deed ik dan mee.
Het onweer begon hier gisteren rond kwart voor zeven in de ochtend. Het KNMI had het zondag verwacht en er code geel aan gehangen. Het valt me het laatste jaar op dat wanneer er een code over het weer wordt afgegeven, dat alleen maar een theoretische spanning veroorzaakt. Er gebeurt verder niets. Je bereidt je vaag voor op omstandigheden die later niet aan de orde blijken. Je gaat bijvoorbeeld niet de deur uit, wat je wel van plan was. Je doet iets in huis wat je niet had gedaan wanneer er geen code was geweest. Dat heeft iets aangenaams.
Zaterdag las ik in De Volkskrant een paginagroot artikel over de waterkant in het Gelderse Zoelen. Beldert Beach heet het daar. Het artikel behandelde het smeergedrag. Tegen de zon dus. Daar gaan ze in Zoelen zorgvuldig mee om. Er lopen strandwachten rond die waarschuwen als kinderen rood worden. Dan moet er gesmeerd worden. Bij volwassenen doen ze dat niet, want dat is `een stukje privacy’. Wel wordt er om de twee uur omgeroepen dat weer tijd is om te smeren.
In de stationskiosk zegt de man achter de toonbank altijd iets over het tijdschrift of boek dat ik daar koop. Hij is een vriendelijke man en doet dat om het ijs te breken, terwijl ik niet iemand ben met veel ijs in me of om me heen. Hij zegt meestal iets waarop ik niet kan reageren. Als ik bijvoorbeeld een muziektijdschrift koop waarop het hoofd van Neil Young staat afgebeeld, wijst hij naar dat hoofd en zegt: “Nelis de Jong.” Ik lach dan verrast.
Iedereen zal de deze week overleden acteur Roger Moore kennen, maar niemand zal beweren dat hij een uitstekend acteur was. Misschien vond hij dat zelf ook niet. Toch was het altijd aangenaam hem aan het werk te zien. Ik geloof dat hij altijd hetzelfde personage speelde, of het nu Ivanhoe was of James Bond. Misschien was het in de James Bond-films wel zo dat hij speelde dat hij James Bond speelde. Ik kijk nog steeds graag naar die films, het is topamusement.