Op weg naar de fitnessclub zag ik gisterochtend een zeer dikke man de vlag uithangen. Natuurlijk, Bevrijdingsdag. Van een afstand zag ik al dat hij het met tegenzin deed. De vlaggenstok bevond zich boven de woonkamer, de man wankelde op een keukentrap. Hij hing de vlag verkeerd om. Toen ik hem passeerde, keken we elkaar aan, ik weet niet waarom. Hij had een tragische uitstraling. Ik zei niets en daar had ik onmiddellijk spijt van. Ik keerde echter niet om.
Natuurlijk had ik het gisteren over de dodenherdenking, natuurlijk heb ik het vandaag over de vrijheid die we vieren, ook al vraag ik me af met welke gedachte we die vieren. Toen ik opgroeide en ook later nog, was het helder. De oudere mensen om me heen hadden de oorlog meegemaakt en wilden en moesten er die dag over vertellen. Sommige verhalen kende ik onderhand, maar dat was uiteraard helemaal niet erg, want wat had ik erg te vinden? Ik was van na de oorlog en kon er geen idee van hebben hoe het was niet vrij te zijn.
Ineens zijn er weer vijf jaar voorbij en ligt er een brief van de gemeente dat mijn paspoort op 16 mei verloopt. Bij zo’n bericht heb ik altijd sterk het gevoel dat ik zelf ook weer een beetje verloop. Natuurlijk zie ik ook tegen de gang van zaken op, maar dat heb ik altijd wanneer het gaat om officiële documenten. Er zal vast iets mis zijn, denk ik dan. De ambtenaar die mijn paspoort behandelt, kijkt gealarmeerd naar zijn computerscherm en zegt: “Ik zie dat u een paar Binnenlandse Zaken niet op orde heeft.
Van spreekwoorden gezegden houd ik niet, maar er is er één die ik koester: waar een wil is, is een weg. Ik voeg er meteen aan toe dat ik het slecht verdraag wanneer iemand anders dat tegen me zegt. Nee, ik moet het mezelf voorhouden: waar een wil is, is een weg.
Toen ik nog niet zo lang geleden opgroeide, was het in deze periode de gewoonste zaak van de wereld dat zich min of meer overal De Grote Schoonmaak voltrok. Van het huis dus. Bij ons duurde die een dag of drie. Het verantwoordelijke team bestond uit mijn moeder, de hulp in de huishouding, toen nog `werkster’ genoemd, en een tante die het allemaal `zo gezellig’ vond. Mijn vader had die dagen dringende bezigheden elders.
Misschien wint Vitesse morgen de KNVB-beker! Toen ik in Arnhem woonde, ging soms kijken, op Monnikenhuizen, in dat sfeervolle stadion waaraan je graag denkt als je aan mooie voetbaldagen denkt. Natuurlijk ben ik de ploeg blijven volgen, net zoals NEC, de club uit mijn geboortestad. Mijn vader en ik gingen vaak naar de Goffert. Als ik de naam van dat stadion hoor of van het park eromheen, ben ik er meteen weer. Ik las een sterk interview met Vitesse-trainer Henk Fraser. Toen hij nog voetbalde, bewonderde ik hem.
Het woord `vergistoerist’ hoorde ik gisteren voor het eerst. Bedoeld wordt een toerist die geïnformeerd door een verouderde reisgids over Nederland, op 30 april vol oranje accenten op zoek gaat naar Koninginnedag. Ik begreep dat er dit jaar minder zijn dan vorig jaar, maar ik snap niet hoe men erbij komt, want overmorgen is het pas 30 april. Blijkbaar werd het gisteren al vaag duidelijk.
Dit noteer ik op een bankje in het station van Hamburg. Ik ben op doorreis en heb helaas geen tijd de stad in te gaan. Op het station ben je wel ergens, maar ook weer niet. Ik houd van tussenplekken, van de rusteloze wereld van aankomst en vertrek, van begroetingen en afscheid, luchthavens, grote stations. Ik moet ooit langer in Hamburg zijn en dan de plaatsen bezoeken waar de Beatles aan het begin van de jaren zestig repeteerden voor hun zegetocht over de wereld. Ze reden er meestal in een wrakkig busje heen, soms door Nederland.
In Italië zijn ze in veel dingen goed. Bijvoorbeeld in nieuwe beroepen. Gondelier bijvoorbeeld, lang geleden. Of barista, klassekoffiebereider. Nu zijn er hier ook barista’s, maar die beseffen niet altijd dat het een kunst is. Het is bijvoorbeeld belangrijk hoe je erbij kijkt. Italianen kunnen intenser kijken dan Nederlanders. Daar kunnen we verder ook niets aan doen. Als we proberen Italiaans te kijken, ziet het er al vlug hysterisch uit. Maar ja, als we hier toestanden Italiaanse toestanden noemen zijn het zelden toestanden die écht op Italiaanse toestanden lijken.
Zo nu en dan kom ik een gangbaar woord tegen waarvan ik de betekenis ken, maar dat ik nooit opschrijf of uitspreek. Leverkaas bijvoorbeeld. Het valt onder vleeswaren, maar ik heb het nog nooit gegeten, wat verder niet erg is. En onbelangrijk. Het woord staat me tegen, omdat het uit twee delen bestaat die ik moeilijk met elkaar kan verbinden. Ik las het in een bericht over een supermarkt die klanten tegen leverkaas waarschuwt. Zal een reden hebben, maar die hoef ik niet te weten. Wel stak een herinnering de kop op waarvan ik dacht dat die verdwenen was.