Wanneer ik besloot nooit meer te kamperen, is alweer enige tijd geleden. Ik moet eraan denken nu ik lees over de zorgen in de kampeersector. Kampeerders kiezen voor de opgetuigde camping, die tot mijn verbazing `glamping’ heet (waarom toch?), of voor de eenvoudige natuurcamping, met ontberingen dus. Maar veel kampeerders kamperen niet meer maar kiezen voor een goedkope vliegvakantie. De glamping heb ik, geloof ik, niet meegemaakt, hoewel ik zelden te klagen had. Toch boterde het nooit echt tussen een tent en mij.
Paar dagen geleden bezocht ik de tentoonstelling `Late Rembrandt’ in het Rijksmuseum. Twee maanden geleden had ik een kaartje gereserveerd. Ik mocht tussen drie en vijf. Van sommige schilderijen zag ik maar een fragment, want ik was er niet alleen. Daar klaag ik niet over, ik was uiteraard op de hoogte van de grote belangstelling. Soms werd ik weggeschouderd door mannen, altijd mannen, die een schilderij fotografeerden en daar de tijd voor namen. Daar klaag ik ook niet over, al begrijp ik het nauwelijks.
Even vallen we stil als een vriendin zich bij het feestje voegt. Er zijn nogal wat kilo’s verdwenen. Ik hoop dan dat dat de bedoeling is, dat ze niet ziek is, want dan kan het ingewikkeld zijn er een gesprek van te maken. Nee, ze lacht en geeft triomfantelijk haar heupen een paar gezellige klapjes. We uiten onze bewondering, want nog niet zo lang geleden was er heel veel van haar. Het stond haar niet slecht, maar het was natuurlijk niet gezond. Wat ik vrees, gebeurt en misschien kan het niet anders: ze wil er gráág over praten.
Toen ik de spijtbetuiging van ABN-Amro-topman Zalm las, moest ik aan mijn moeder denken. Niet dat zij ergens spijt over hoeft te hebben, allerminst, maar ik dwaalde door een herinnering aan mijn jeugdjaren. Als ik op de fiets stapte om naar het zwembad te gaan, riep ze vanuit de deuropening: `Niet verdrinken, hoor!’ Of als ik met vrienden met vakantie ging: `Zorg ervoor dat jullie niet verongelukken!’ Vond ik altijd heldere taal. Met één oproep had ik moeite en die stak de kop op tijdens het gesprek met de heer Zalm.
Van sommige woorden ken ik het bestaan zonder dat ik ze ooit uitsprak. Ze horen bij een andere wereld dan de mijne en nu heb ik het over kleine werelden. Soms voel ik me deel uitmaken van een grote wereld en dan kijk ik ernstig, vaker is de wereld niet zo groot, zeg maar het dagelijks leven. Op het station van Den Bosch loop ik naar het perron waar ik de trein naar Wijchen zal nemen, want daar ga ik voorlezen in de nieuwe bibliotheek. Het is tussen zes en zeven en ik moet nog iets eten. Op een ander perron at ik al een broodje, maar ik weet niet of ik het daarmee red.
We moeten onszelf niet klein maken. Dat schrijft Tara Mohr in haar boek Playing Big dat in het Nederlands ook zo heet. Ze richt zich vooral tot vrouwen. Die moeten niet meer zo vaak `Sorry dat ik even stoor’ zeggen of `Misschien is het een domme vraag, maar…’. In Amerika is het boek een groot succes. Wat het in Nederland gaat doen, geen idee, maar ik denk dat de doelgroep niet alleen vrouwen zijn. Ik hoor mannen dit soort dingen ook zeggen. Vaak is het geen (valse) bescheidenheid of jezelf kleiner maken, maar een manier van doen waarover we nauwelijks nadenken.
Nog iets aan Moederdag gedaan? Ik wel. Naar mijn moeder geweest. Terwijl voor haar Moederdag helemaal niet hoeft. En voor mij ook niet maar ik heb geen recht van spreken, want ik ben geen moeder, alleen maar een zoon van. Nu nog Hemelvaart. Volgende week Pinksteren en dan wordt het jaar weer kalm. Ja, ergens in juni Vaderdag, maar die dag telt niet zo erg mee als Moederdag. Misschien sla ik er per ongeluk een over, maar qua feest- en gedenkdagen moeten we dan tot december wachten.
Dit jaar heb ik het niet over mijn eindexamendromen. Dus dat alles opnieuw moet. Grimmige ambtenaar van het ministerie van Onderwijs belt aan: `Zo Verbogt, we gaan alles is heel keurig overdoen, maar nu zonder te frauderen.’ Die droom of een droom die daarop lijkt, zal me de komende tijd heus wel overkomen, maar ik praat er niet meer over. Natuurlijk schiet ik er wakker van in de nacht en loop ik de eerste uren van de nieuwe dag bedremmeld rond, maar ik val er niemand mee lastig.
Gisterochtend werd er in het ochtendprogramma op televisie overgeschakeld naar een nat kampeerterrein. Ik lag nog in bed en als ik wakker ben, wil ik daar meestal zo snel mogelijk uit, maar nu bleef ik nog even liggen. Graag liet ik het goed tot me doodringen dat ik me niet op een nat kampeerterrein bevond. In sommige opzichten ben ik een jongen van Jan de Witt (bestaat die typering nog?), maar de boog kan niet altijd gespannen zijn.
Soms is het prettig bedankt te worden voor begrip. Begrip is op zichzelf ook al een mooi iets. Niet altijd weet ik wat ik met die dankbaarheid moet. Op een snelweg bijvoorbeeld. Een afstand die je normaal binnen een minuut of tien aflegt, kost nu een dik uur. Vanwege wegwerkzaamheden. Op het eind van dit traject zie je een geel bord waarop in zwarte letters staat: dank voor uw begrip. Vriendelijk gebaar, maar het had niet gehoeven. Ik weet ook eerlijk gezegd niet of ik begrip had.