Er is een tentoonstelling in Groningen, maar hoe verder het Nederlands jubileum van Donald Duck gevierd wordt, weet ik niet. Met Donald Duck bedoel ik nu even niet de eend, maar het tijdschrift dat al zeventig jaar `een vrolijk weekblad’ heet. Wekelijks verschijnt het in een oplage van 200.000 exemplaren en veel lezers delen het met andere lezers, allemaal bij elkaar ongeveer 2 miljoen. Een van hen ben ik, al het allergrootste deel van die zeventig jaar.
Ineens ging het gesprek over Abba. Altijd aangenaam. Is niet helemaal mijn muziek, maar toch heb ik bijna alles van deze groep. Een goed liedje maken vind ik een hele kunst en als je over Abba hebt, heb je het over haast alleen maar uitstekende liedjes.
Er is familie uit de Verenigde Staten op bezoek. Die gaat over een tijdje ook weer huiswaarts. Onderwerp Schiphol mijd ik. Zij ook. We horen er natuurlijk vaak iets over, ook zien we beelden in het journaal, maar we zeggen er dan niets over, wat we zo ontspannen mogelijk proberen te doen. Is geheel in mijn geest: geen gepieker voor het zover is. Als je er nu al zenuwachtig van wordt, is het zonde van de tijd die je ook anders kunt doorbrengen.
Graag luister ik op zondagochtend naar het radioprogramma Vroege vogels. Het is vooral het onderdeel waarin luisteraars telefonisch een bevinding doorgeven, bijvoorbeeld: “Bij de sloot achter het huis zag ik zojuist…” Dan komt de naam van een vogel die ik vaag ken, ik heb er helaas geen verstand van. Altijd kun je horen dat de beller buiten staat, in de vrije natuur.
Gaat dus door. Vanaf morgen is er een nieuw televisiespel, onder leiding van Beau van Even Dorens: Race om de ringen. Zes trouwlustige koppels voeren opdrachten uit in de woestijn bij de Dode Zee. Ze kunnen een huwelijksreis en een bruidsschat winnen. Beetje bestoft woord: bruidsschat. Maakt niet uit, het is een ultieme relatietest. Om ons warm te maken belooft Beau: “Bij het kaartlezen begint het gekibbel al.” Fijne van dit soort aankondigingen is dat er weer een programma is waarnaar ik niet ga kijken.
Uit de radio klinkt een lied van Toon Hermans, Vader gaat op stap. Mijn ouders luisterden er altijd tevreden naar. In hun tijd hield ik ook van Toon Hermans (nog steeds!), maar vooral van zijn conferences. Moest ik zo om lachen, telkens opnieuw, dat ik zijn liedjes als oponthoud beschouwde. Die begon ik pas later te waarderen.
Sommige prestaties zijn fascinerend, ook al weet je niet waartoe ze leiden of wat ze veroorzaken. Zaterdag vestigde in Eindhoven Willem Bouman het wereldrecord hoofdrekenen. Dat deed hij voor de zesde keer. Hij is 82 jaar en weet van geen ophouden. Bemoedigend is dat.
Veel zie ik verkeerd, maar als je dat beseft heb je er zelf in ieder geval minder last van. Donderdag vond ik het wat veel, al dat gedebatteer over het mobieltje van de premier, het gepraat erover in praatprogramma’s. Het lukt hem maar niet oprecht over te komen. Transparant, moet ik zeggen. En iedereen begrijpt hoe dat komt en niet waarom hij er telkens mee wegkomt en ook niet waarom hij inderdaad niet iets anders gaat doen, een suggestie die we donderdag uit zijn eigen mond konden noteren.
“Nee, ik ga niet mee naar binnen. Echt niet. Nooit meer.” Heldere woorden die ik uitspreek op het parkeerterrein voor een tuincentrum. Haast ieder tuincentrum vind ik een onverdraaglijke plek. Er zijn uitzonderingen en dat zijn tuincentra waar uitsluitend bomen en planten te koop zijn, en geen onvoorstelbaar lelijke troep waar je in de meeste tuincentra eerst doorheen moet lopen om uiteindelijk terecht te komen bij het doel van je bezoek, het groene leven.
Aangenaam gisteren in deze krant een stuk over pingelen te lezen. De kunst van het. Wat dat is het, een kunst. Pingelen is ook een prettig woord, het heeft iets goedmoedigs, betekenis ervan is niet van wezenlijk belang, je doet het, maar je hoeft het ook niet te doen. Boven het artikel staat: Pingelen voor beginners. Ik ben nog steeds een beginner, maar hoor bij de mensen die altijd beginners blijven.