Misschien is het bij alle kappers zo, maar met de mijne heb ik het nooit over haar. Niet dat ik er graag over praat, nee zeg, maar daarvoor ben ik daar wél. Mijn kapper houdt van opera’s, mannen en boeken over de verhouding tussen lichaam en geest. De volgorde van deze voorkeuren wisselt. Als ik er ben, spreekt hij vooral over het laatste.
Kunnen dieren denken? Ik weet het antwoord, heb er vaak over gelezen, maar toch blijft die vraag me bezigouden. Ik lees een interview met filosoof Coen Simon van wie pas het (kleine) boek Dierenliefdeverscheen, geïllustreerd door Yoko Heiligers. Daarin gaat het weer over de vraag die me zo fascineert. Coen Simon zegt: “Voor veel dieren is denken levensgevaarlijk. Eén gedachte en je prooi er vandoor. Nóg een gedachte en je bent zelf prooi.”
Herrie in de Partij voor de Dieren, een van de aaibaarste groeperingen van het land. Wat is er aan de hand? Weten we niet. Natuurlijk niet, voeg ik eraan toe, want het gaat om integriteitschendingen en zodra die aan de orde zijn, wordt het meteen mistig. Esther Ouwehand mag niet meer meedoen, want zij is de gebeten hond. Zal niemand verbazen dat ze het niet eens is met deze gang van zaken. Ze heeft het bestuur een brief geschreven. De inhoud ervan kennen we niet, maar wat we wel weten is dat ze het heeft over een `lasterlijke ondermijning van mijn persoon’.
Met verstandig doen heb ik altijd moeite. Misschien heb ik er zelfs een beetje een hekel aan. Komt vooral doordat ik vaak niet weet wat het is. Had ik als kind al. Bijvoorbeeld de vraag: “Is het wel verstandig wat je nu hebt gedaan?” Kon ik niets mee, ook omdat ik het al gedaan had.
Op de radio hoorde ik gisterochtend een gesprek over het 50-jarig bestaan van het eerste officiële naaktstrand in Nederland (Callantsoog). Er waren plekken waar het ook kon, maar die hadden geen officiële goedkeuring. Of het een verschil maakt of je goedgekeurd naakt recreëert of illegaal, weet ik niet. Ben geneigd voor de illegale omgeving te kiezen, maar dat komt doordat ik enige spanning prettig vind. Als je moe en voldaan huiswaarts keert, kun je genieten van de opluchting dat je er niet gloeiend bij bent geweest.
In de trein is het warmer dan buiten, wat misschien logisch is. Een man en een vrouw komen aan de andere kant van het gangpad zitten. De vrouw ziet eruit alsof ze ieder moment kan gaan volksdansen, de man heeft een te korte broek aan en een dun overhemd vol vrolijke ballonnen. Van zijn gezicht valt vooral een puik baardje op, goed verzorgd en parmantig van structuur. Waar hij die vandaan haalde, heb ik niet waargenomen, maar ineens plaatst hij een erg grote broodtrommel op zijn bovenbenen, een doorzichtige met een blauw deksel waarop het rode streepjes regent.
Natuurlijk, alle muziek die ik wil horen kan ik via spotify in huis krijgen. Toch ben ik nog steeds koper, niet alleen omdat er hier in de buurt een fantastische muziekwinkel is. Daar weten ze precies waar ik van houd, en op vrijdag of zaterdag komen liefhebbers aan een grote tafel midden in de winkel zitten om over muziek te praten en alles wat het leven mooi maakt.
`Nazomer’ vind ik een mooi woord. Ik ben nooit echt een liefhebber van de zomer geweest, hoewel dat dit jaar een beetje begon te veranderen, na het doornatte en kille begin, ik snakte naar warmte, meer licht en een andere geur dan die van natte jassen. Ik ergerde me eraan dat ik er zelfs over ging práten, over het weer dus, van die zeurderige kappersgesprekken. Ik houd het meest van de vroege herfst en de late lente, dagen vol poëzie en haast onbeschrijfelijke kleuren, maar een nazomer mag er ook zijn, met hier en daar herfstig goud in de hemel.
Trots kan me ontroeren, ook als het gaat om iets waarvan het ontzettend duidelijk is dat het een doodlopende gang van zaken wordt. Maar de trots is oprecht, er komt geloof aan te pas en bakken vol vertrouwen, maar toch, maar toch.
Is waar ook: ooit hadden succesvolle voetballers een sigarenwinkel. Jan Jongbloed ook, lees ik in de stukken die deze dagen verschenen. De doelman overleed eerder deze week. Toen ik dat hoorde, zag ik hem meteen voor me, hoorde zijn laconieke stem en herinnerde me ook zijn vrouw Dien, die destijds vaak op televisie te zien was, een hartelijke en geruststellende verschijning. In een boek dat over Jongbloed verscheen, zei hij over het hiernamaals dat hij daarover natuurlijk niets kon zeggen, maar als het er was, zou hij daar graag Dien `even tegen haar kont klappen’.