Begin van de zomer belde Bram van der Vlugt op. Hij zei altijd: “Dag kind.” Met die prachtige stem van hem. Nu was het: “Dag kind, we moeten even praten.” Het ging hierom: hij wist niet zeker of de voorstelling die in het najaar gepland was, kon doorgaan. Virus kon immers nog veel bederven. Of ik wilde nadenken over een monoloog. Dan kon hij in zijn eentje kleine theaters in. Dat het voor weinig mensen was, kon hem niets schelen. Hij moest er niet aan denken niet te werken. Hij had ook wel wat ideeën over die monoloog. Of hij die mocht opsturen?
Als er een pakje wordt aangeboden en ik ben niet thuis, zijn er twee mogelijkheden, 5 minuten fietsen naar links, 5 minuten fietsen naar rechts. Hoop altijd naar rechts, want links is een rookartikelenwinkel waarin niet alleen rookartikelen verkocht worden, maar vooral extreem lelijke dingen. Kan ze niet omschrijven, want ben niet in staat ze te bestuderen.
De paus verwacht dat kerstmis dit jaar authentieker zal zijn en minder commercieel. We vieren het immers met `beperkingen en onbehagen’. Dat is waar. Ik krijg de indruk dat de paus het nut ervan inziet en denk dat hij gelijk heeft. Hij verwijst naar het kerstverhaal waarin staat dat Jozef en Maria het ook niet makkelijk hadden in de dagen voor de geboorte van hun zoon. Kort door de bocht samengevat: ze konden geen kant op. Maar kijk wat er gebeurde. Daar kunnen we wel wat mee, vermoed ik.
Dreigde Badr Hari de overheid in elkaar te slaan? Mag daarom overmorgen zijn belangrijke wedstrijd gewoon doorgaan? Kickboksen dus. Nee, de overheid vindt het topsport en topsport mag. Gelukkig vind ik haast niets raar, maar dit wel. Het is de bedoeling dat topsporters een voorbeeldfunctie hebben, maar Badr Hari is zaterdag hoe dan ook geen voorbeeldige representant van de anderhalvemetersamenleving, anders verliest hij. Het Woord van het Jaar moest ik even kwijt in dit stukje, maar daarom schrijf ik het niet. Wel omdat ik wil leren irritatie te vermijden.
Nog even terug naar maandag, een maandag die we volgend jaar misschien een tijdje historisch zullen noemen, vooral vanwege de vraag: “Wat hebben we nog nodig?“ Belangrijke vraag. Ik heb het nu niet over het koopgedrag dat shoppen heet, benauwend woord en benauwend gedrag.
Het kan goed zijn dat we weer eens of voor het eerst nadenken over wat essentieel is en wat niet. Voor ondernemers vind ik het erg, maar zelf ben ik blij dat tuincentra als niet-essentiële winkels bestempeld zijn. Soms moet ik erheen en de nacht ervoor kan ik van tegenzin bijna niet slapen. Ik moet een rozenstruik voor op het dakterras kopen, wat ik een poëtisch artikel vind, maar eer ik in zo’n bedrijf op mijn bestemming ben, komt er zoveel lelijkheid op me af dat ik er tranen van in de ogen krijg, en zo kun je natuurlijk niet door een tuincentrum lopen.
Waar ik niet bij stilstond, is het belang van de kerstborrel. Op het werk dus. Ik citeer de organisatiepsycholoog Kilian Wawoe: “Voor veel mensen is informeel samenzijn met collega’s, zoals een skivakantie of kerstborrel, het mooiste moment van het jaar.” Als zzp’er heb ik geen collega’s, maar natuurlijk wel buiten mijn eigen kleine bedrijf om, maar mij schiet niemand te binnen met wie ik op skivakantie wil gaan. Misschien is het eerlijk als ik eraan toevoeg dat ik helemaal geen zín heb in een skivakantie, maar het gaat me nu even om het idee.
Eergisteren zette ik het praatprogramma Beau aan, want ik wist dat een deel van de uitzending gewijd zou zijn aan een prominent partijlid van D66 die zijn handen niet thuis had kunnen houden. Sigrid Kaag zou hierover iets verklaren. Gelukkig was ook politiek deskundige Floor Bremer er. Die legt alles immers streng en charmant uit. Ik keek en luisterde aandachtig.
We zeggen vaker tegen elkaar dat het allemaal `wel saai’ is. Omdat er niets, bijna niets mag. Tijdens de eerste lockdown leek het alsof we daar minder last van hadden, maar toen was het nog nieuw. We hadden onze handen vol aan het bedenken van oplossingen. Nu heeft de overheid ons gedwongen eraan gewend te zijn. Of de overheid, ik moet het anders zeggen: de omgang van de overheid met het virus, dat door minister Hugo heel menselijk wordt gemaakt. Hij zegt bijvoorbeeld te hopen dat het virus geen feestdagen heeft. Een keuze, deze benadering.
Handig ben ik niet. Praktisch handig, bedoel ik. Komt deels door mijn moeder. Zij was gewend aan mijn vader die ook niet handig was. Daarom zag ze liever niet dat hij een kleinigheidje repareerde. Toen ik opgroeide en er iets kapot ging, pakte ze het snel uit mijn handen, bang dat ik het nog kapotter maakte. Gebeurde allemaal uitermate charmant, maar je werd er niet handiger van. Als je die vaardigheid niet ontwikkelt, gaat die een sluimerend bestaan leiden. Mijn intimi zijn er aan gewend, zuchten soms demonstratief, maar maken er verder geen punt van.