Wie is er niet aan gewend aan de sirene die iedere eerste maandag van de maand precies om 12.00 uur wordt getest? Niet op nationale en religieuze feestdagen, want dat zijn nu eenmaal dagen waarop er niets alarmerends kan gebeuren. Op Dodenherdenking trouwens ook niet, maar die dag is in al zijn ingetogenheid al alarmerend genoeg. Ik herinner me een leerkracht op de lagere school die tijdens dat alarm altijd woedend zweeg en wanneer het afgelopen was, een wegwerpgebaar maakte.
Toen de straat ruim twee jaar geleden autovrij werd, plaatste de gemeenten aan weerskanten twee rood-witte paaltjes. Die zijn weg te halen. Twee bewoners hebben een sleutel.
Er is een reclamespotje dat bedoeld is voor mensen die een vakantie in een zonnig oord overwegen. Er wordt in dat spotje gezegd dat je nieuwe herinneringen kunt gaan maken in, en dan komt er een land. Telkens denk ik na over dat herinneringen maken, over hoe je dat doet? Je ligt in een hangmat en kijkt uit over zee. Besef je dan dat deze situatie een herinnering wordt? Is dat besef voldoende? Moet je beseffen dat je het beseft?
Woorden waarvoor ik me schaam, probeer ik zo min mogelijk uit te spreken. Als ik het per ongeluk toch doe, voel ik lichte kramp. Bubbels, om maar een woord te noemen. In combinatie met glaasje. Bijvoorbeeld in de zin: “Zullen we een glaasje bubbels doen?” `Doen’ is ook erg trouwens. Gelukkig stel ik nooit voor: “Koffietje doen?” Over `koffietje’ heb ik het niet eens. Ik houd het even bij bubbels. Gisteren hoorde ik het me weer zeggen in een café: “En een Spaatje met bubbels.” Alsof ik een kleuter ben of een kleuter toespreek
Mijn eigen schuld. Gisteren zei ik in gezelschap van jonge intimi dat het morgen Aswoensdag was. En dat ik in een ander leven dan een askruisje ging halen. De brandende vraag was: “Wát ging je halen?” Leg dat maar eens uit. Ik moest ver terug in mijn katholieke kindertijd.
In de late namiddag ga ik graag naar naar het café op de hoek, even weg uit de kleine wereld van mijn werkkamer naar een andere kleine wereld waarin je je paar momenten kunt verschansen voor wat er vanuit de grote wereld op je afkomt. Voorheen lagen daar de avondkranten, maar die bestaan niet meer, wat ik nog steeds betreur. Ik zit er vooral te mijmeren. Beetje naar buiten staren. Het is een café met hoge ramen en daarachter speelt zich veel dagelijks leven af. Ik probeer me niet af te vragen wat er in dat dagelijks leven allemaal zou kunnen gaan veranderen.
In de late namiddag ga ik graag naar naar het café op de hoek, even weg uit de kleine wereld van mijn werkkamer naar een andere kleine wereld waarin je je paar momenten kunt verschansen voor wat er vanuit de grote wereld op je afkomt. Voorheen lagen daar de avondkranten, maar die bestaan niet meer, wat ik nog steeds betreur. Ik zit er vooral te mijmeren. Beetje naar buiten staren. Het is een café met hoge ramen en daarachter speelt zich veel dagelijks leven af. Ik probeer me niet af te vragen wat er in dat dagelijks leven allemaal zou kunnen gaan veranderen.
Toen de president van Oekraïne buitenlanders opriep met zijn land mee te vechten, sprak hij van een `vreemdelingenlegioen’. Al vroeg in mijn leven was dat een magisch woord. Soms hoorde je dat iemand zich daarbij aansloot. Eerst naar Marseille en daarna naar een fort in een woestijn in het hete noorden van Afrika. Daar werd je meedogenloos opgeleid om de rest van je gezonde leven naar brandhaarden in de wereld te gaan. Je keerde nooit meer terug naar het leven dat je daarvoor had geleid. Dat bestond niet meer.
Even, héél even, was de oorlog erg ver weg. Zaterdagochtend, de zon scheen popelend, de lente was ineens begonnen. Ik liep naar de markt, passeerde volle terrassen die nooit leeg leken te zijn geweest, iedereen op straat praatte vrolijk, er hing iets zingends in de lucht. “Ik moet je even zoeken in het zonlicht,” hoorde ik me zeggen toen ik reageerde op een blije stem die mijn naam riep, en tegen de zon in moest kijken, een kennis die ik lang niet gezien had. Ik zei dat ze bij het zonlicht hoorde. Ze riep: “Ja, wat hebben we hiernaar uitgezien!”