Altijd gaat het over warme banden. Ik ben geneigd ieder staatsbezoek onschuldige flauwekul te vinden, maar het heeft ook iets fascinerends, vooral omdat iedereen die ermee te maken heeft, zo blij gelooft in het belang ervan. En natuurlijk is er ook een openbare verborgen agenda: bedrijven die kijken of er in het te bezoeken land wat te halen valt. Maar het zijn vooral de warme banden die in het zonnetje staan. Ik ga meestal rechtop zitten als het diner in beeld komt met de toespraken en trots geheven glazen.
Afgelopen vrijdag in de file stond voor me een camper, achter me ook een en naast me ook. Rechts uitzicht op een bedrijventerrein onder een onbarmhartige zon. Ik voelde me vreemd verpakt in het zomerse Nederland van 2023. En ook vroeg ik me af hoe het moest op al die campings. In Nederland mag je met je camper niet overal gaan staan, nee zeg, zou een mooie boel worden, en van een mooie boel worden we collectief onrustig. Al die campers moeten ook op de campings een plekje vinden.
In Het Parool las ik een interview met Anke de Jong, hoofdredacteur van het tijdschrift Elle. Het is een vaste rubriek in die krant waarin aan bekende personen min of meer dezelfde vragen worden gesteld, bijvoorbeeld met wie de geïnterviewde een avondje zou willen stappen. Heb ik trouwens al enorm lang niet gedaan, een avondje stappen. En ik heb niet gevoel dat daardoor mijn leven incompleet is. Ik houd van cafés, maar dan graag stille, in de namiddag, uurtje, en dan weer verder met de dag.
Donderdag liep ik door een straat waarin veel vlaggen met schooltassen te zien waren. De zon scheen jubelend, alles stemde optimistisch en vrolijk. Ik dacht natuurlijk aan mijn eindexamentijd, ook van die popelende zomerse dagen en lange avonden vol feesten die vaak laat in de nacht eindigden, soms was het al bijna dag, van dat blauwe licht en de zorgeloze zang van honderden vogels. En dan naar huis lopen op weg naar een toekomst die hartstikke vol ging worden. Maar eerst nog even uitslapen. En dan weer een nieuwe topdag.
Het is je eigen schuld als je tegen je zin allerlei reclame aantreft tussen je digitale post. Je hebt iets besteld, aangegeven cookies toe te staan, je hebt in kleine enquête ingevuld, dat soort dingen. Al je meningen, bevindingen, voorkeuren worden ergens opgeslagen en dat materiaal wordt weer doorgegeven, zo werkt het.
Vanochtend krijg ik een telefoontje van een medewerker van de afdeling anesthesie van het ziekenhuis waar ik begin november geopereerd word. Nieuwe knie, daar gaat het over. Ik heb er al een, maar nu is het andere been aan de beurt. Komt allemaal door te hevige sportbeoefening, inmiddels lang geleden. Soms heb ik heimwee naar die dagen. Rond een uur of zeven in de ochtend het huis uit en dan een uurtje erg hard lopen, eerst door de stad en daarna de vrije natuur in. Behalve dat het me gezond leek, kon ik me daardoor een groot deel van de dag sterk concentreren.
Er is een lange rij voor de ingang van de bus. Ben blij dat ik niet mee hoef. In die rij staat een vrouw die de hand van een jongetje vasthoudt, jaar of vier, vijf, denk ik. Ineens zegt die vrouw, nogal luid, tegen dat jongetje: `Weet je zeker dat je niet moet plassen? Waarom zit je dan de hele tijd aan je piemel?’
Log woord is het, ook daarom blijft het in je hoofd zitten: hitteprotocol. Het is van Rijkswaterstaat. Of het vandaag geldt, weet ik niet, afgelopen dagen wel. Ook weet ik niet hoe het kenbaar wordt gemaakt. Ik bedoel: hoe weet je het als weggebruiker? Daarvoor geldt het immers, voor de weggebruikers. We zijn natuurlijk allemaal weggebruikers, behalve als je thuis blijft, hier zijn de weggebruikers de automobilisten.
Met mooi weer worden we zichtbaarder, onze kleine wereld vult zich met veel meer lichte ruimte. Als kind had ik daar al last van. Mijn moeder of een andere volwassene aan wie ik was toevertrouwd zei vrolijk: `Met dit weer blijf je toch niet binnen. Ga lekker buiten spelen.’ Ik was een jongetje dat graag binnen bleef, beetje dromen op mijn kamer, muziek luisteren, tekeningen maken, Kuifje lezen. Maar nee, alles wat van belang was, deed zich buiten voor.
In de smalle straat staat een auto plotseling stil. Je ziet de vrouw achter het stuur schrikken. Ze start de auto opnieuw, is vergeefs. De man in de auto achter haar wordt ongeduldig en begint te toeteren. Uit de auto daarachter klinkt ook geïrriteerd getoeter op. De smalle straat is vol naar lawaai, de zon schijnt hartelijk, maar dat helpt niet.