Wachtkamers van zorginstellingen vind ik moeilijke plekken. Het is de gespannen onrust die er heerst. Die is begrijpelijk, niemand zit daar van harte. En dan natuurlijk de stilte die er soms voor zorgt dat je niet meer weet waar je jezelf moet zoeken. Die stilte is wat mij betreft wenselijk, want een wachtkamer wordt helemaal moeilijk als iemand hard tegen je aan begint te praten, zeker wanneer het gaat om de redenen van het bezoek aan de zorginstelling (“Ineens had ik allemaal zweren! Je wilt niet weten waar! Allemaal zweren!”)
Sommigen van ons kennen het, een vriend die vraagt: “Zeg, heb je morgen een minuutje?” Je knikt achteloos, je hebt morgen vast wel ergens een minuutje, misschien weet je niet waar, maar nee, geen probleem. De vriend zegt: “Fijn. Ja, je weet dat mijn huis verbouwd wordt en ik een jaartje naar een tussenwoning ga. Kun je me even helpen? Heb een busje gehuurd en rijd dan gewoon een paar keer op en neer.”
In een drukke winkelstraat houdt een vrouw me staande. Leeftijdloos uiterlijk, Oost-Europees, denk ik, en ze wappert met een creditcard van een type dat ik nog nooit gezien heb. Ze zegt, in hakkelig Engels, dat ze geld nodig heeft, ergens pinnen wil en of ik haar daarbij kan helpen. Ik heb haast, zeg dat ook en loop door.
Om de zoveel tijd besluit ik niet meer te schrijven over mijn avonturen als treinreiziger en dat doe ik nu ook, althans voor dit jaar, maar toch nog even, want ik vind het prettig er de week mee te beginnen, het ruimt op. Vorige week ben ik op weg naar Tilburg. Op het station Uitrecht staat de trein lang stil. Wij reizigers weten dan: onraad.
Op het Nijmeegse Radboudumc is onderzoek gedaan naar hoe James Bond omgaat met zijn gezondheid en hygiëne in het algemeen. Is niet best. Hij neemt nooit malariapillen, om maar eens wat te noemen, en wast zelden zijn handen, in 25 films maar twee keer. En, ik citeer deze krant: “Zijn seksuele escapades zijn nog riskanter. De geheime agent neemt nooit de moeite om het erotisch verleden van zijn bedpartners uit te zoeken.” Ik denk dan meteen: daar heeft hij helemaal geen tijd voor, zijn hoofd staat er ook niet naar.
Nog nooit maakte ik een selfie. Hoefde ik ook niet aan dat kleuterwoord te denken. Ik kwam weleens op een selfie terecht, maar die maakte dan iemand anders. Die zei bijvoorbeeld “Leuk, even fotootje”, sloeg een arm om me heen en strekte de andere met het mobieltje erin. Soms zie ik zo’n foto terug, ik sta er altijd op in lichte paniek.
Hoe lang het al is, weet ik niet, maar volgens mij zijn we op de Nederlandse stations al best lang `Beste reizigers’. Dus als er iets omgeroepen wordt, vertragingen bijvoorbeeld, een woord dat trouwens niet wordt gebruikt omdat het te negatief is. Ze zeggen “Beste reizigers” opdat niemand zich gekwetst of uitgesloten hoeft te voelen, maar het rare is wel dat als je het heel vaak hoort, je dan denkt: ja, nu weten we het wel dat we beste reizigers zijn.
Een van de wegen die naar het station in mijn woonplaats voeren, gaat onder een kleine tunnel door, geen voorbeeld van stralende architectuur. Een kant grenst aan het water en voor het hek daar staan fietsrekken en maken daklozen iedere avond slaapplaatsen, altijd wel een stuk of vijf. Wanneer ik ‘s avonds naar huis loop, zie ik ze in de weer met gehavende matrassen, bij het vuil gevonden dekens of lappen die als dekens kunnen dienen. Af en toe nemen ze er een fors slokje bij. Altijd mannen. Er zijn ook dakloze vrouwen natuurlijk, maar die treffen andere maatregelen.
Eind jaren negentig was er een televisieprogramma dat Sex voor de Buch heette. Presentator was Menno Buch. Of ik het goed samenvat, weet ik niet, maar het ging over mensen die zich seksueel graag buitengewoon gedroegen. Dat is het woord: buitengewoon. Ik zag weleens een aflevering, maar daar herinner ik me nauwelijks iets van. Wel dat ik dacht: wat raar.