Het ligt niet altijd voor de hand hoe je bepaalde gebeurtenissen of situaties typeert. Paar voorbeelden. Woensdagavond keek ik niet naar Napels-Ajax, terwijl ik graag een voetbalwedstrijd meemaak. Dat is het juist: van tevoren stond het voor 100 procent vast dat het geen wedstrijd kon worden. Waarom zou ik dan kijken? Ja, als ik supporter van Napels was. Dan is aangenaam je team superieur te zien bewegen. Als je op de tribune zit is dat vooral een blijk van hulde en clubtrouw. Maar noem het geen wedstrijd.
Nog een paar dagen wappert de Kinderboekenweekvlag fier boven de deur van de buurtboekwinkel. Vaak passeer ik de etalage vol kinderboeken die er popelend uitzien. Graag kijk ik even naar die wereld vol onvoorstelbare avonturen, kleine wonderen en dagelijkse levens die zo anders zijn dan de dagelijkse levens van ons, volwassenen die sommige kinderen `grote mensen’ noemen. Wanneer dacht ik voor het laatst “Als ik later groot ben dan…”?
Sfeerverlichting in de straten. Het ging erover gisteren op de radio: wel of niet? En natuurlijk over de energieprijzen. Wordt altijd meteen bij gezegd dat die de pan uit rijzen. Eigenlijk kan het dus niet, de sfeerverlichting, maar als ik het goed begrijp wordt die toch opgehangen. Ik denk dat het een goed idee is. Sfeerverlichting heelt niet alle wonden, maar sommigen van ons krijgen er een beter humeur van. Kunnen we wel gebruiken, betere humeuren.
Soms weet ik niet zeker hoe iets heet, wat lastig is als je het moet kopen. Ik denk dat ik `haardblokken’ moet zeggen als ik er in de kolossale doe-het-zelfzaak vergeefs naar loop te zoeken. Tijdje geleden was een open haard een min of meer verboden voorziening, ik weet niet meer waarom, maar nu is het logisch dat je die aansteekt. Vandaar die haardblokken.
Toen ik nog mocht tennissen van de dokter, alweer enige tijd geleden, deed ik dat op een baan in een park hier in de buurt, liefst in de vroege ochtend. Als ik daarheen fietste, passeerde ik altijd een plek bij een grote vijver, waarop mensen gehurkt in het gras zaten. Tussen twee bomen was een doek gespannen waarop in strenge letters LACHTHERAPIE stond.
In de Nijmeegse editie van deze krant las ik gisteren een stuk over de kermissen van vroeger en de bizarre mensen die daar tentoongesteld werden. Je moet betalen om hen te zien.
Twintig jaar geleden begon ik met het nemen van rijlessen en ongeveer twee jaar later na een stuk of zeven pogingen haalde ik mijn rijbewijs. Sindsdien volg ik alle berichten omtrent het Centraal Bureau Rijvaardigheid met warme aandacht, telkens weer opgelucht dat ik er niets meer mee te maken heb.
Oké, kogel door de kerk, schaker Niemann speelde vals en niet zo’n beetje ook. Ik heb het even gevolgd, vooral omdat het me intrigeerde hoe dan. Ook dat is inmiddels duidelijk, maar het interesseert me niet meer op volle kracht. Komt doordat ik valsspelen zo zielig vind, zeker als je door de mand valt nadat je het lang verontwaardigd ontkend hebt.
Prettig is het nergens heen en mijmerend door de zachte herfst te lopen. In de verte nadert een vage kennis die ik het liefst uit de weg ga. Graag zou ik een hoek omslaan, maar die is er niet. Ze komt met fladderende gebaren op me af. Ze ziet er altijd uit alsof ze naar een ontzettend artistiek carnaval gaat. Als we oog in oog met elkaar staan en ik iets wil zeggen, want dat doe je dan toch, deinst ze geschrokken achteruit: “Nee, niet kussen! Ik ben snipverkouden!” Ik wilde haar helemaal niet kussen, nooit gedaan trouwens, ook geen behoefte aan.
Paar jaar geleden schreef ik een verhaal over een nieuwe wekker die het niet deed, vooral over mijn gesprek met de mevrouw van de klantenservice over deze kwestie. Dat gesprek liep niet op rolletjes. Toen ik haar vroeg of we een wekker die niet wekt, nog wel een wekker mogen noemen, wilde ze er iemand van de beveiliging bij roepen. In sommige omstandigheden houd ik van precies taalgebruik, hoeft heus niet altijd, maar woorden moeten hoe dan ook iets zeggen. “Is een dure lamp?”