In de straat van mijn vroege kinderjaren was er een Blokhoofd, een sombere man die hoog bij de gemeente was en zich verplaatste op een fiets met grote fietstassen. Langwerpig bord hing boven zijn bel, wit met kranige zwarte letters: BLOKHOOFD.
Niet de hele uitvaarttoptien ken ik. Gisterochtend zag ik die in alle vroegte in deze krant en eerlijk gezegd begon de dag daardoor ongemakkelijk. Was vooral de vraag: moet ik daarover onderhand niet eens duchtig nadenken? Nog niet zo lang geleden kwam het tijdens het natafelen soms aan de orde: jongens, welke muziek moet bij onze begrafenis? Ja, we zeiden altijd begrafenis, terwijl we ook crematie bedoelden. Waren geen vervelende gesprekken. We zetten die muziek op en luisterden opgetogen. Iets van Bob Dylan, de Franse zangeres Barbara, Arvo Pärt.
In een verhaal dat ik lang geleden schreef bekende ik: “Mijn gezond verstand is een gebied in mij dat ik te weinig exploiteer.” Dat besefte ik toen iemand had gezegd dat een bepaalde gang van zaken `alleen maar een kwestie van je gezond verstand gebruiken’ is. Ik knikte wel opgelucht, maar dacht dus meteen: wat nu?
Fijn verschijnsel: mensen die naar de Wedren in Nijmegen gaan. De Vierdaagse gaat niet door, maar als dat wel het geval zou zijn geweest, ging die daar van start. Vind ik mooi: naar een plek gaan waar iets niet gebeurt, maar doordat je er bent heb je toch iets te maken met wat er niet gebeurt. Misschien moet ik het anders zeggen: door daar te zijn, gebeurt het tóch een beetje, in je hoofd, in je hart, en dat komt doordat je herinneringen alle ruimte geeft. Die herinneringen nemen het hier & nu over, een sensatie die je kan vervullen.
Graag kom ik in een dierenspeciaalzaak. De logeerpoes is er nog en daarom kan het gelukkig. Zonder dier in je directe nabijheid kun je natuurlijk ook rustig zo’n winkel binnengaan, maar misschien heel stom, ik vind dat raar. Je hebt er niks te zoeken, maar je doet net alsof, want dat doe je dan, ik in ieder geval.
De straat hier in nu ruim twee weken autovrij. Behalve dat er dus geen auto’s meer rijden of geparkeerd staan, lijkt de straat op een straat waar ze nooit geweest zijn, die auto’s. Nog steeds praten we vaak over de rust waaraan we nauwelijks gewend zijn, ik heb ook de indruk dat we ons onbevangener bewegen, langzamer misschien wel, alsof het een straat is waar niet zo veel meer hoeft te gebeuren. Met sommige parken is dat ook aan de hand, oases in de veeleisende tijd.
In mijn omgeving is het niet sterk te merken dat de meeste Nederlanders in eigen land met vakantie gaan. Vrienden hoor ik zeggen: “Zondag gaan we rijden.” Dat zeg je niet als je naar de Veluwe gaat. Nee, naar `het zuiden’.
Prettig de naam weer eens te horen: Lassie. De hond speelt de hoofdrol in een Duitse film die nu in onze bioscopen te zien is. Ik ga er niet heen, in mijn jeugd was er genoeg Lassie. We keken ernaar op de Duitse televisie die in het oosten van het land goed te ontvangen was. Het aanbod van televisieprogramma’s voor kinderen was groter. Hier hadden we alleen op woensdag- en zaterdagmiddag een kinderuurtje. Uurtje! Op de Duitse televisie was er iedere dag wel wat, onder meer dus Lassie.
Uitdrukkingen die ik nog niet ken en ook weinig hoor, noteer ik meestal. Zo hoorde ik een tijdje terug Madeleine van Toorenburg van het CDA zeggen over de SP: “Ja, die partij staat altijd met snoep voor de poort.” En Hans de Boer van het VNO-NCW kan er ook wat van. Hem werd iets gevraagd over een nieuwe ontwikkeling. Zijn reactie: “Dat heb ik nog niet voor de bril.” Of ik zelf dat soort zinnen zou uitspreken, ik denk het niet, maar ik luister er graag naar.
Bij terugkeer van vijf weken elders bleek onze kleine omgeving veranderd: de straat was autovrij geworden. Twee roodwitte paaltjes aan de ene kant, twee aan de andere. Mijn eerste gedachten waren dom: waar laad ik de auto uit en waar zet ik die daarna neer? Was het verwende gewoontedier in mij. Ik liep een paar keer met de bagage op en neer en begon de straat langzamerhand een straat uit een andere tijd te vinden, een straat van ouderwetse kwaliteit, leeg, ruimte om buiten te spelen. Dat laatste doe ik niet meer, maar de mogelijkheid stemt me opgetogen.